Powers & Casey – the adolescent brain and the emergence and peak of psychopathology
- in dit artikel wordt de adolescentie benadrukt als een gevoelige periode waarin:
1) de omgeving bijzonder sterke invloeden heeft op de hersenen en het gedrag en
2) normatieve veranderingen in de ontwikkeling van de hersenen kunnen leiden tot een
onbalans tussen snel veranderende limbische circuits en relatief langzamer ontwikkelende
prefrontale circuits
Introductie
- adolescentie wordt over het algemeen gezien als een tijd van “storm en stress”
- de uitdaging om relatief onafhankelijk te worden van zorgverleners gaat gepaard met verhoogde
emotionaliteit en biologische en fysieke veranderingen
- tijdens de adolescentie is er een piek van psychische aandoeningen
- 1 van de 5 jongeren lijdt aan een psychische aandoening waarbij
angst- en stress gerelateerde aandoeningen het meest voorkomen
- de verhoogde vatbaarheid voor psychopathologie tijdens de
adolescentie kan komen door de worsteling met de vele
uitdagingen gedurende de adolescentie
- in dit artikel wordt de nadruk gelegd op bevindingen uit zowel
de menselijke neuroimaging als uit muisstudies
Neurale circuit ondersteunt emotieregulatie
- de verhoogde emotionele reactiviteit die vaak met omgevingseisen en biologische veranderingen
gepaard gaat in de adolescentie, zijn onderdeel van de ontwikkeling
- klassiek leren van angst bevat de combinatie van een neutrale cue met een aversieve uitkomst
- de geleerde associaties nemen geleidelijk af als een stimulus ophoudt dreiging te
voorspellen -> dit proces wordt uitsterven genoemd
- tijdens het uitsterven wordt de associatie niet verwijderd maar wordt een er nieuwe aangemaakt
- de principes die ten grondslag liggen aan het uitsterven van angst, vormen de basis voor de
behandeling van angstgevoelens -> vb. CGT
- het leren van het verband tussen bedreigende gebeurtenissen en voorspellende signalen is
adaptief, maar een beperking in het reguleren van de angstuitdrukking kan leiden tot chronische
angstuitdrukking en verhoogde angst
- de amygdala en de ventromediale prefrontale cortex (vmPFC) werken samen om angstuitdrukking
te reguleren
- de amygdala ondersteunt de formatie, het behoud en de uiting van geleerde angsten
- de vmPFC promoot de regulatie en extinctie van angstexpressie
- bidirectionele connectiviteit tussen de amygdala en vmPFC is van belang voor de normale
regulering van angst tijdens de ontwikkeling
- veranderingen in dit circuit kunnen zorgen voor een risico op angst- en stress gerelateerde
stoornissen tijdens de adolescentie
- trait angst is geassocieerd met aangetaste angstextinctie en verhoogde amygdala activiteit tijdens
het leren van angst -> deze associatie is mogelijk het gevolg van verminderde prefrontale regulatie
van de amygdala
- onderzoek naar hoe fronto-amygdala netwerken veranderen tijdens de ontwikkeling kan helpen
verklaren waarom er een verhoogde gevoeligheid voor angst is tijdens de adolescentie
1
,Adolescentie als een gevoelige periode van neurale ontwikkeling
- veranderingen in de hersenen tijdens de adolescentie vormen een “window of risk”
- er is een disbalans tussen de snel veranderde limbische netwerken en
relatief langzamere ontwikkelende prefrontale netwerken
- de verhoogde limbische reactiviteit wordt niet effectief vermindert
door de prefrontale corticale gebieden
- de corticale ontwikkeling volgt een fylogenetisch patroon met de
sensorimotorische cortex van de lagere orde die zich voor de hogere orde
gebieden ontwikkelt
- de connectiviteit tussen de frontale en limbische gebieden hebben een verschuiving van positieve
naar negatieve koppeling tijdens de adolescentie -> bij volwassenen is de PFC goed ontwikkeld
Ontwikkeling van emotionele regulatie en neurale netwerken
- adolescenten tonen een verhoogde amygdala-activiteit vergeleken met kinderen en volwassenen
bij signalen van dreiging
- deelnemers spoorden langzamer een bedreigende stimulus op dan een niet-bedreigende stimulus,
ongeacht leeftijd
- tieners toonden echter wel in vergelijking met volwassenen en kinderen, een verhoogde
amygdala-activiteit voor potentiële dreiging en een verminderde PFC activiteit
- deelnemers die minder downregulatie van de amygdala vertoonden bij herhaalde blootstellingen,
rapporteerden hogere niveaus van angstgevoelens
- de bevindingen menen dat onrijpe fronto-amygdala neuronetwerken een onbalans veroorzaken in
de regulatie van angst, wat mogelijk leidt tot een verhoogde emotionaliteit en gevoeligheid voor
bedreiging
Adolescent-specifieke verschillen in angstregulatie: translationele studies
- in een onderzoek voltooiden 5 tot 28 jarigen een angst geconditioneerde paradigma waarin
neutrale signalen gepaard gingen met aversieve signalen; de volgende dag vond er een extinctie
sessie plaats; de angstexpressie werd gemeten via huidgeleiding
- de resultaten toonden dat dat adolescenten angst verschillend uitdrukken en reguleren,
omdat ze een afname van het uitsterven van angst vertoonden in vergelijkeng met kinderen
en volwassenen
- in muisexperimenten werd hetzelfde onderzocht, waarbij een neutrale toon gepaard ging met een
aversieve stimulus
- adolescente muizen toonden een selectieve vermindering van angstextinctie in vergelijking
met pre- als post-adolescente muizen
- de muizen vertoonden ook minder prefrontale activiteit tijdens de extinctieproeven
- deze bevindingen suggereren dat er vergelijkbare ontwikkelingspatronen bestaan in het leren van
2
,angst-extinctie bij verschillende soorten
- omgevingsfactoren en genetische aanleg zijn twee belangrijke factoren die individuele variatie in
angstreactiviteit en regulatie kunnen bevorderen
Individuele verschillen in angstregulatie: omgevingsfactoren
- ervaringen van tegenspoed zoals misbruik en verwaarlozing zijn vormen van stress in het vroege
leven en dit zorgt voor meer kwetsbaarheid voor emotiedisregulatie en psychopathologie
- later geadopteerde kinderen vertoonden in een onderzoek een verhoogde controle van het gedrag
in de aanwezigheid van potentieel bedreigende stimuli -> het vermogen om de dreiging te reguleren
was aangetast; er was een verhoogde amygdala activiteit en een verminderde PFC activiteit
- hoe groter de amygdala activiteit, hoe minder oogcontact de kinderen met hun ouders
hadden
- de bevindingen suggereren dat blootstelling aan ongunstige ervaringen in het vroege leven een van
amygdala afhankelijke neiging tot bedreiging produceert, waarbij de duur van de blootstelling de
ernst van het effect moduleert
- deze bevindingen werden ook gevonden bij onderzoek met muizen
Individuele verschillen in angstregulatie: genetische factoren
- men denkt dat BDNF (een neurotrofe factor uit de hersenen) een belangrijke rol speelt bij het leren
en plasticiteit
- bij mensen bevat het BDNF-gen een single-nucleotide polymorphism (SNP) dat leidt tot een
substitutie van valine naar methionine op codon 66 (Val66Met) -> deze substitutie leidt tot een
vermindering van de activiteitsafhankelijke afgifte van BDNF
- in dit artikel is onderzocht hoe genetische variatie in BDNF van invloed kan zijn op het leren van
angstextinctie
- de resultaten tonen dat zowel menselijke als muizen Met-alleldragers een verminderde leerstoornis
van angst vertonen in vergelijking met niet-Met-alleldragers
- Met-allel-dragers vertoonden veranderingen die specifiek zijn voor angst voor regulatorische
netwerken, met minder vmPFC activiteit en een grotere amygdala activiteit tijdens extinctie dan niet-
Met-allel dragers
- deze bevindingen suggereren dat het leren van angstextinctie erfelijk is, waarbij genetische
variatie in BDNF-functie het vermogen om angst te reguleren moduleert door de plasticiteit
van angstregulerende netwerken te veranderen
Implicatie voor de behandeling van angst: waar gaan we vanaf hier naartoe?
- de bevindingen die in dit artikel worden benadrukt, suggereren dat de effectiviteit van
blootstellingstherapie afhangt van het vermogen van de PFC om de expressie van angst te reguleren
- mensen met de VDNF Met variant hebben mogelijk minder capaciteit om angstherinneringen te
doven en reageren mogelijk minder efficiënt op exposure gebaseerde therapieën
- genetica kan mogelijk helpen bij het informeren van welke behandeling nuttig is voor wie
- exposure gebaseerde therapieën zijn mogelijk minder nuttig tijdens de adolescentie
3
, Conclusie
- de uitdagingen die adolescenten ervaren en de neurobiologische veranderingen, kunnen het risico
op psychopathologie vergroten
- zowel genetische als omgevingsinvloeden kunnen de ontwikkeling van de hersenen veranderen,
wat leidt tot minder vermogen om emoties te reguleren en meer kans op psychopathologie
Child Anxiety Disorders - Chapter 2: An introduction to childhood anxiety disorder (21-43)
- zelfs Hippocrates beschreef al het bestaan van angsten bij jonge kinderen
- sinds de jaren tachtig is de belangstelling toegenomen -> in de laatste kwart eeuw is er enorme
aandacht geweest voor de inhoudelijke kwesties van de psychopathologie en behandeling van
angststoornissen bij kinderen
Algemene conceptualisatie van angststoornissen
- het tripartiete model van Lang is sinds de ontwikkeling de dominante
beeldvorming van angststoornissen
- in dit model wordt angst geconceptualiseerd als bestaande
uit drie componenten:
- fysiologische responsen
- subjectieve distress (meer recent aangeduid als cognitie)
- gedragsresponsen
Fysieke en somatische distress
- de fysieke aspecten van angst omvatten vrijwel elke lichamelijke reactie, maar hoofdpijn en buikpijn
zijn veel voorkomende klachten
- zelfs kinderen zonder angststoornissen melden verschillende fysieke symptomen wanneer ze bang
worden, maar kinderen met angststoornissen hebben meer fysieke symptomen
- bij kinderen lijken net als volwassenen bepaalde symptomen kenmerkend te zijn voor specifieke
angststoornissen
- vb. kinderen met paniekstoornis of verlatingsstoornis melden significant meer kans op
lichamelijke klachten dan kinderen met fobische aandoeningen
- als twee kinderen dezelfde angststoornis hebben, hebben ze niet noodzakelijk hetzelfde
symptoomprofiel, hoewel hoofdpijn en buikpijn alle stoornissen lijken te overkomen
- oudere kinderen melden vaker dan jongere kinderen somatische klachten en een groter aantal
somatische klachten hangt samen met de algehele ernst van angstgevoelens
- zelfs op jonge leeftijd zijn fundamentele fysiologische reactiviteitspatronen bij zuigelingen en
kinderen vergelijkbaar met volwassen patronen
- kinderen met verlatingsangststoornis, paniekstoornis of paniekaanvallen of sociale fobie hebben
een verhoogde hartslag en minder hartslagvariaties in vergelijking met normale controles
- bij plaatsing in een onbekende kolonie reageerden apen die gefokt waren om sociaal angstig te zijn
met verhoogde hartslagreactiviteit die niet verdween tijdens hun tijd in de onbekende situatie
- de aanwezigheid van lichamelijke klachten en een patroon van fysiologische reactiviteit op angstige
of verontrustende gebeurtenissen komen veel voor bij kinderen met angsten en angststoornissen
Cognitieve en subjectieve distress
- cognitieve kenmerken zijn een prominent onderdeel van het klinische syndroom van
angststoornissen bij volwassenen
- onaangepaste en negatieve gedachten maken niet altijd deel uit van de klinische presentatie voor
alle klinisch angstige kinderen, met name kinderen met fobische aandoeningen
4