Tentamenstof: Geriatrie & veroudering (AB_470146)
Inhoudsopgave
HC1: Beeldvorming ....................................................................................................................... 2
HC2: Cognitieve veroudering ......................................................................................................... 4
HC3: Sociale veroudering .............................................................................................................. 7
HC4: Geriatrische syndromen, delier en geriatrisch onderzoek ......................................................16
HC5: Functionele veroudering ......................................................................................................21
HC6: Demografie .........................................................................................................................25
HC7: Verouderingstheorieën ........................................................................................................29
HC8: Zorg ....................................................................................................................................34
Kennisklip 1: Definities van zorg en wettelijke kaders ........................................................................ 34
Kennisklip 2: formele zorg ............................................................................................................... 35
Kennisklip 3: Informele zorg ............................................................................................................ 36
College ......................................................................................................................................... 36
HC9: Diversiteit – sociaaleconomische gezondheidsverschillen ....................................................40
HC10: Emotionele veroudering .....................................................................................................43
HC11: Diversiteit – gender ............................................................................................................48
Kennisclip: definities van diversiteit ................................................................................................. 48
College ......................................................................................................................................... 50
...................................................................................................................................................51
HC12: Leefstijl .............................................................................................................................53
HC13: Multimorbiditeit & polyfarmacie .........................................................................................63
HC14: Levenseinde ......................................................................................................................69
,HC1: Beeldvorming
• weet welke beelden er bestaan over ouderen en ouder worden
• kan effecten van deze beeldvorming benoemen
• heeft kennis van de theorieën die deze beeldvorming proberen te verklaren
• is bekend met verschillende manieren om deze beeldvorming te veranderen
Geriatrie: pathologie van veroudering → verouderingsziekten
Veroudering: het normale proces van veroudering
Domeinen
• Lichamelijke veroudering
• Psychische veroudering
• Functionele veroudering
• Sociale veroudering
→ Deze domeinen hangen samen
De oudere leeftijdsgroep van babyboomers is de
grootste groep en die neemt steeds meer toe
(vergrijzing). Welke landen hebben het hoogste
percentage ouderen van 65+?
• Japan bijna 30%
• Italië 25%
• Finland 24%
• Nederland 20,4%
Vraagstukken in de nationale wetenschapsagenda:
• Hoe kunnen zelfredzaamheid en participatie in de samenleving gestimuleerd worden?
• Hoe kunnen we nieuwe geneesmiddelen en -wijzen ontdekken om zo vitaal en gezond
mogelijk te blijven?
• Wat is de ultieme levensstijl om zou oud mogelijk te worden?
2
,Hoe worden ouderen gewaardeerd? Welke beeldvorming van ouderen bestaat er?
- Loopt vaak langs 2 dimensies:
1. Warmte: in hoeverre is
iemand te vertrouwen,
vriendelijk, respectvol,
zorgzaam, etc.
2. Competentie: is iemand
intelligent, krachtig, vaardig?
Waar komt negatieve beeldvorming
ouderen vandaan?
1. Terror management theory
- Het besef dat we
uiteindelijk dood gaan
(terror) leidt tot
psychologische mechanismen die ons helpen deze angst te beheersen.
- Wanneer mensen geconfronteerd worden met hun eigen sterfelijkheid zijn ze meer
geneigd zich vast te klampen aan hun culturele of ideologische overtuigingen en zelfs
vijandigheid tegenover anderen te ontwikkelen, die deze overtuigingen niet delen.
2. Social identity theory
- Mensen leiden hun sociale identitiet af van de groepen waartoe ze behoren.
- Mensen hebben de neiging om hun ingroup positiever te beoordelen dan de outgroup,
wat kan leiden tot vooroordelen, stereotypering en zelfs discriminatie tegen mensen
buiten hun eigen groep.
3. Social role theory
- Gedragingen van individuen worden sterk beïnvloed door de rollen die zij spelen in de
samenleving.
- In veel samenlevingen worden ouderen vaak geconfronteerd met de verwachting dat ze
afhankelijke of minder actieve rollen spelen, zoals het verzorgen van kinderen of het
ontvangen van zorg voor anderen. De verwachtingen die we hebben van ouderen kunnen
daardoor leiden tot negatieve stereotypen, zoals het idee dat ouderen niet meer actief
bijdragen aan de economie of de samenleving.
Hoe veranderen we de beeldvorming van ouderen?
Interventies sluiten vooral aan bij Social Identity theory en Social role theory
• Contact hypothese:
> Intergenerationeel contact
> Gespreksgroepen/coaching van ouderen zelf om zelfbeeld te versterken en kennis over
ouder worden te vergroten
• Verandering van maatschappelijke positie en rollen die ouderen innemen
• Opzetten van nationale publiekscampagnes
3
, Hoe doen we dit duurzaam?
Beelvorming veranderen gaat heel langzaam waarbij moet worden ingezet op verschillende
maatregelen, rekening houdend met diversiteit.
→ Doel: een meer genuanceerd beeld over ouderen en ouder worden en een positieve
waardering van ouderen.
HC2: Cognitieve veroudering
• kent het verschil tussen normale cognitieve achteruitgang en dementie;
• kan de belangrijkste kenmerken van dementie beschrijven;
• kent de belangrijkste oorzaken van dementie;
• weet welke gedragsproblemen bij dementie kunnen voorkomen;
• weet welke factoren bijdragen aan het ontstaan van gedragsproblemen bij
dementie;
• weet welke gevolgen dementie en eventuele gedragsproblemen voor
zijn/haar naaste omgeving heeft.
Wat is cognitie?
Mentale processen die optreden wanneer mensen waarnemen, informatie verwerken, leren,
denken en problemen lossen.
Wat is het verschil tussen normale cognitieve achteruitgang en dementie?
Dementie:
- Combinatie van meervoudige stoornissen in cognitieve functies en/of gedrag
- Infereert met functioneren in algemeen dagelijks leven
- Normaal bewustzijn
- Dementie is een generieke term, wat verwijst naar een spectrum van klinische syndromen.
Mild cognitive impairment (MCI)
De tussenfase, waarbij je wel al symptomen hebt,
maar dat het je nog niet hindert in het dagelijks
leven.
• Milde cognitieve stoornissen
• Geen inferentie met dagelijks leven
• 50% converteert naar dementie in drie
jaar
Volgens DSM-V
A. Significante/lichte achteruitgang in
cognitief functioneren in 1 of meer
domeinen
B. De cognitieve deficiënties belemmeren wel/niet het zelfstandig functioneren bij
dagelijkse handelingen.
C. De cognitieve deficiënties doen zich niet alleen voor in de context van delirium
(verwardheid die plotseling optreedt)
D. De cognitieve deficiënties kunnen niet beter worden verklaard door een andere
psychische stoornis, als depressie of schizofrenie.
4
Inhoudsopgave
HC1: Beeldvorming ....................................................................................................................... 2
HC2: Cognitieve veroudering ......................................................................................................... 4
HC3: Sociale veroudering .............................................................................................................. 7
HC4: Geriatrische syndromen, delier en geriatrisch onderzoek ......................................................16
HC5: Functionele veroudering ......................................................................................................21
HC6: Demografie .........................................................................................................................25
HC7: Verouderingstheorieën ........................................................................................................29
HC8: Zorg ....................................................................................................................................34
Kennisklip 1: Definities van zorg en wettelijke kaders ........................................................................ 34
Kennisklip 2: formele zorg ............................................................................................................... 35
Kennisklip 3: Informele zorg ............................................................................................................ 36
College ......................................................................................................................................... 36
HC9: Diversiteit – sociaaleconomische gezondheidsverschillen ....................................................40
HC10: Emotionele veroudering .....................................................................................................43
HC11: Diversiteit – gender ............................................................................................................48
Kennisclip: definities van diversiteit ................................................................................................. 48
College ......................................................................................................................................... 50
...................................................................................................................................................51
HC12: Leefstijl .............................................................................................................................53
HC13: Multimorbiditeit & polyfarmacie .........................................................................................63
HC14: Levenseinde ......................................................................................................................69
,HC1: Beeldvorming
• weet welke beelden er bestaan over ouderen en ouder worden
• kan effecten van deze beeldvorming benoemen
• heeft kennis van de theorieën die deze beeldvorming proberen te verklaren
• is bekend met verschillende manieren om deze beeldvorming te veranderen
Geriatrie: pathologie van veroudering → verouderingsziekten
Veroudering: het normale proces van veroudering
Domeinen
• Lichamelijke veroudering
• Psychische veroudering
• Functionele veroudering
• Sociale veroudering
→ Deze domeinen hangen samen
De oudere leeftijdsgroep van babyboomers is de
grootste groep en die neemt steeds meer toe
(vergrijzing). Welke landen hebben het hoogste
percentage ouderen van 65+?
• Japan bijna 30%
• Italië 25%
• Finland 24%
• Nederland 20,4%
Vraagstukken in de nationale wetenschapsagenda:
• Hoe kunnen zelfredzaamheid en participatie in de samenleving gestimuleerd worden?
• Hoe kunnen we nieuwe geneesmiddelen en -wijzen ontdekken om zo vitaal en gezond
mogelijk te blijven?
• Wat is de ultieme levensstijl om zou oud mogelijk te worden?
2
,Hoe worden ouderen gewaardeerd? Welke beeldvorming van ouderen bestaat er?
- Loopt vaak langs 2 dimensies:
1. Warmte: in hoeverre is
iemand te vertrouwen,
vriendelijk, respectvol,
zorgzaam, etc.
2. Competentie: is iemand
intelligent, krachtig, vaardig?
Waar komt negatieve beeldvorming
ouderen vandaan?
1. Terror management theory
- Het besef dat we
uiteindelijk dood gaan
(terror) leidt tot
psychologische mechanismen die ons helpen deze angst te beheersen.
- Wanneer mensen geconfronteerd worden met hun eigen sterfelijkheid zijn ze meer
geneigd zich vast te klampen aan hun culturele of ideologische overtuigingen en zelfs
vijandigheid tegenover anderen te ontwikkelen, die deze overtuigingen niet delen.
2. Social identity theory
- Mensen leiden hun sociale identitiet af van de groepen waartoe ze behoren.
- Mensen hebben de neiging om hun ingroup positiever te beoordelen dan de outgroup,
wat kan leiden tot vooroordelen, stereotypering en zelfs discriminatie tegen mensen
buiten hun eigen groep.
3. Social role theory
- Gedragingen van individuen worden sterk beïnvloed door de rollen die zij spelen in de
samenleving.
- In veel samenlevingen worden ouderen vaak geconfronteerd met de verwachting dat ze
afhankelijke of minder actieve rollen spelen, zoals het verzorgen van kinderen of het
ontvangen van zorg voor anderen. De verwachtingen die we hebben van ouderen kunnen
daardoor leiden tot negatieve stereotypen, zoals het idee dat ouderen niet meer actief
bijdragen aan de economie of de samenleving.
Hoe veranderen we de beeldvorming van ouderen?
Interventies sluiten vooral aan bij Social Identity theory en Social role theory
• Contact hypothese:
> Intergenerationeel contact
> Gespreksgroepen/coaching van ouderen zelf om zelfbeeld te versterken en kennis over
ouder worden te vergroten
• Verandering van maatschappelijke positie en rollen die ouderen innemen
• Opzetten van nationale publiekscampagnes
3
, Hoe doen we dit duurzaam?
Beelvorming veranderen gaat heel langzaam waarbij moet worden ingezet op verschillende
maatregelen, rekening houdend met diversiteit.
→ Doel: een meer genuanceerd beeld over ouderen en ouder worden en een positieve
waardering van ouderen.
HC2: Cognitieve veroudering
• kent het verschil tussen normale cognitieve achteruitgang en dementie;
• kan de belangrijkste kenmerken van dementie beschrijven;
• kent de belangrijkste oorzaken van dementie;
• weet welke gedragsproblemen bij dementie kunnen voorkomen;
• weet welke factoren bijdragen aan het ontstaan van gedragsproblemen bij
dementie;
• weet welke gevolgen dementie en eventuele gedragsproblemen voor
zijn/haar naaste omgeving heeft.
Wat is cognitie?
Mentale processen die optreden wanneer mensen waarnemen, informatie verwerken, leren,
denken en problemen lossen.
Wat is het verschil tussen normale cognitieve achteruitgang en dementie?
Dementie:
- Combinatie van meervoudige stoornissen in cognitieve functies en/of gedrag
- Infereert met functioneren in algemeen dagelijks leven
- Normaal bewustzijn
- Dementie is een generieke term, wat verwijst naar een spectrum van klinische syndromen.
Mild cognitive impairment (MCI)
De tussenfase, waarbij je wel al symptomen hebt,
maar dat het je nog niet hindert in het dagelijks
leven.
• Milde cognitieve stoornissen
• Geen inferentie met dagelijks leven
• 50% converteert naar dementie in drie
jaar
Volgens DSM-V
A. Significante/lichte achteruitgang in
cognitief functioneren in 1 of meer
domeinen
B. De cognitieve deficiënties belemmeren wel/niet het zelfstandig functioneren bij
dagelijkse handelingen.
C. De cognitieve deficiënties doen zich niet alleen voor in de context van delirium
(verwardheid die plotseling optreedt)
D. De cognitieve deficiënties kunnen niet beter worden verklaard door een andere
psychische stoornis, als depressie of schizofrenie.
4