BELANGERIJK
Diploïd → chromosomen komen in paren voor. Elk chromosoom bestaat uit 2 exemplaren. Dit geldt
voor alle somatische cellen, die ontstaan door mitose.
Haploïd → chromosomen komen in een enkel exemplaar voor. Dit geldt voor de gameten, die
ontstaan door meiose.
Het leven van een haploïde cel bestaat uit de celcyclus:
Mitose → celdeling
G1 fase → celgroei en stofwisseling
S fase → DNA synthese
G2 fase → celgroei en stofwisseling
G0 fase → rustfase, even geen cyclus
Checkpoints: controle op schade.
Hoe meer proliferatie, hoe hoger de P-fractie.
Verschilt per weefsel.
Hogere P-fractie = stralingsgevoeliger.
Stralingseffecten:
- Stochastisch (kansgebonden effecten)
Elke dosis heeft een risico. De ernst van een effect in een organisme is onafhankelijk van de dosis. De
beschadiging van 1 cel is voldoende om de schade uit te breiden.
Voorbeelden: tumorinductie of genetische effecten waarbij het nageslacht een afwijking heeft die
eventueel tot uiting komen.
- Deterministisch (niet-kansgebonden effecten)
Er is sprake van een drempeldosis. Onder deze bepaalde dosis treedt het effect op het organisme,
niet op. De schade is er dan wellicht wel op cellulair niveau, maar komt niet tot uiting in het
organisme. Boven de drempeldosis neemt de ernst van de schade toe naarmate de dosis toeneemt.
Het onderliggende mechanisme van de schade is celdood.
Voorbeelden: roodheid van de huid (erytheem), pneumonitis door radiatie, droogheid van de mond
(xerostomia) door uitval van de glandularis.
Somatische effecten ontstaan bij een individu die een dosis ontvangt en zelf het effect ervaart. Alle
deterministische effecten zijn somatisch. Genetische effecten ontstaan nadat een individu dosis heeft
ontvangen en het nageslacht effecten ervaart. Genetisch effect is alleen zo als de gameet van het
individu een afwijking heeft. Als de bevruchting al plaats heeft gevonden na de dosis op het individu,
is het een effect op de foetus en dus niet genetisch.
Acute stralingseffecten = binnen 6 maanden na de dosis.
Voorbeelden: aplasie (beschadigd beenmerg), cataracten (staar), nierfalen.
Late stralingseffecten = langer dan 6 maanden. Alle stochastische effecten zijn late effecten. Primair =
stralingsschade aan het orgaan. Secundair = stralingsschade aan de haarvaten waardoor het orgaan
schade krijgt.
Voorbeelden: mutaties, tumorvorming (leukemie), fibrose vorming, hormonale disbalans, cognitief.
, Kans op sterfte door tumor: 50 x 10-6
Kans op genetische effecten 13 x 10-6
1 nucleotide: fosfaatgroep, suikergroep en stikstofbase (adenine – thymine en guanine – cytosine).
DNA bevat genetische informatie in de vorm van eiwitten die verschillen in stikstofbase volgorde.
4 soorten schade aan het DNA:
- Enkelstrengsbreuken → breuk in 1 van de strengen van de dubbele helix.
NER (Nucleotide Excision Repair): de streng wordt vervangen.
Reparatie gebeurd voor de checkpoints, dus leidt niet tot schade.
- Crosslinking → extra dwarsverbindingen tussen de stikstofbasen.
HR (Homologus Recombination): sequentie wordt vervangen door een sequentie op een
andere plaats te kopiëren.
NHEJ (Non Homologus End Joining): verbindt losse uiteinden met elkaar, echter wel
foutgevoelig.
Reparatie gebeurd voor de checkpoints, dus leidt niet tot schade.
- Puntmutaties → fout in de stikstofbasen waarbij het stukje DNA een ander eiwit codeert dan
dat de bedoeling was.
BER (Base Excision Repair): nuclide wordt ingevoegd, verwijderd of vervangen.
Kan leiden tot stochastische effecten. Missense: aminozuurveranderingen in eiwitten.
Nonsense: vroegtijdige stopsignalen. Stilzwijgend: geen effect. Frameshifts: leesraam
verschuift.
Gameten: genetisch effect. Somatische cel: tumorinductie.
- Dubbelstrengsbreuken → breuk in beide strengen van de dubbele helix.
NHEJ en HR.
Kan leiden tot celdood (deterministisch) of reciproke translocaties (stochastisch). Dit is de
uitwisseling tussen 2 stukken chromosomen waardoor het DNA in verkeerde volgorde
gerepareerd wordt, wat kan leiden tot genetische effecten.
Na de DNA repair controleert de cel hoe het repareren gegaan is.
- Reparatie geslaagd → cell survival. De cel functioneert weer naar behoren.
- Reparatie niet geslaagd → apoptose (geprogrammeerde celdood). Hij wordt nu behandeld als
ziekteverwekker en wordt opgeruimd. Of → necrose waarbij de cellen opzwellen middels een
ontstekingsreactie en knappen.
- Reparatie niet geslaagd, maar de cel denkt van wel → cell survival met aanwezigheid van deleties
(stukjes ontbrekend DNA) en reciproke translocaties (verkeerd herstel van dubbelstrengsbreuken).
Dit levende maar foutieve DNA kan tumorvorming of chromosoomaberraties veroorzaken.
Chromosoomaberraties zijn grove beschadigingen van chromosomen in een cel. Dit heeft 2 gevolgen:
- Celdood: de cel kan zich niet meer delen of nog maar een beperkt aantal keer. De cel gaat dood.
- Non-disjunctie: numerieke chromosoomafwijkingen.
Diploïd → chromosomen komen in paren voor. Elk chromosoom bestaat uit 2 exemplaren. Dit geldt
voor alle somatische cellen, die ontstaan door mitose.
Haploïd → chromosomen komen in een enkel exemplaar voor. Dit geldt voor de gameten, die
ontstaan door meiose.
Het leven van een haploïde cel bestaat uit de celcyclus:
Mitose → celdeling
G1 fase → celgroei en stofwisseling
S fase → DNA synthese
G2 fase → celgroei en stofwisseling
G0 fase → rustfase, even geen cyclus
Checkpoints: controle op schade.
Hoe meer proliferatie, hoe hoger de P-fractie.
Verschilt per weefsel.
Hogere P-fractie = stralingsgevoeliger.
Stralingseffecten:
- Stochastisch (kansgebonden effecten)
Elke dosis heeft een risico. De ernst van een effect in een organisme is onafhankelijk van de dosis. De
beschadiging van 1 cel is voldoende om de schade uit te breiden.
Voorbeelden: tumorinductie of genetische effecten waarbij het nageslacht een afwijking heeft die
eventueel tot uiting komen.
- Deterministisch (niet-kansgebonden effecten)
Er is sprake van een drempeldosis. Onder deze bepaalde dosis treedt het effect op het organisme,
niet op. De schade is er dan wellicht wel op cellulair niveau, maar komt niet tot uiting in het
organisme. Boven de drempeldosis neemt de ernst van de schade toe naarmate de dosis toeneemt.
Het onderliggende mechanisme van de schade is celdood.
Voorbeelden: roodheid van de huid (erytheem), pneumonitis door radiatie, droogheid van de mond
(xerostomia) door uitval van de glandularis.
Somatische effecten ontstaan bij een individu die een dosis ontvangt en zelf het effect ervaart. Alle
deterministische effecten zijn somatisch. Genetische effecten ontstaan nadat een individu dosis heeft
ontvangen en het nageslacht effecten ervaart. Genetisch effect is alleen zo als de gameet van het
individu een afwijking heeft. Als de bevruchting al plaats heeft gevonden na de dosis op het individu,
is het een effect op de foetus en dus niet genetisch.
Acute stralingseffecten = binnen 6 maanden na de dosis.
Voorbeelden: aplasie (beschadigd beenmerg), cataracten (staar), nierfalen.
Late stralingseffecten = langer dan 6 maanden. Alle stochastische effecten zijn late effecten. Primair =
stralingsschade aan het orgaan. Secundair = stralingsschade aan de haarvaten waardoor het orgaan
schade krijgt.
Voorbeelden: mutaties, tumorvorming (leukemie), fibrose vorming, hormonale disbalans, cognitief.
, Kans op sterfte door tumor: 50 x 10-6
Kans op genetische effecten 13 x 10-6
1 nucleotide: fosfaatgroep, suikergroep en stikstofbase (adenine – thymine en guanine – cytosine).
DNA bevat genetische informatie in de vorm van eiwitten die verschillen in stikstofbase volgorde.
4 soorten schade aan het DNA:
- Enkelstrengsbreuken → breuk in 1 van de strengen van de dubbele helix.
NER (Nucleotide Excision Repair): de streng wordt vervangen.
Reparatie gebeurd voor de checkpoints, dus leidt niet tot schade.
- Crosslinking → extra dwarsverbindingen tussen de stikstofbasen.
HR (Homologus Recombination): sequentie wordt vervangen door een sequentie op een
andere plaats te kopiëren.
NHEJ (Non Homologus End Joining): verbindt losse uiteinden met elkaar, echter wel
foutgevoelig.
Reparatie gebeurd voor de checkpoints, dus leidt niet tot schade.
- Puntmutaties → fout in de stikstofbasen waarbij het stukje DNA een ander eiwit codeert dan
dat de bedoeling was.
BER (Base Excision Repair): nuclide wordt ingevoegd, verwijderd of vervangen.
Kan leiden tot stochastische effecten. Missense: aminozuurveranderingen in eiwitten.
Nonsense: vroegtijdige stopsignalen. Stilzwijgend: geen effect. Frameshifts: leesraam
verschuift.
Gameten: genetisch effect. Somatische cel: tumorinductie.
- Dubbelstrengsbreuken → breuk in beide strengen van de dubbele helix.
NHEJ en HR.
Kan leiden tot celdood (deterministisch) of reciproke translocaties (stochastisch). Dit is de
uitwisseling tussen 2 stukken chromosomen waardoor het DNA in verkeerde volgorde
gerepareerd wordt, wat kan leiden tot genetische effecten.
Na de DNA repair controleert de cel hoe het repareren gegaan is.
- Reparatie geslaagd → cell survival. De cel functioneert weer naar behoren.
- Reparatie niet geslaagd → apoptose (geprogrammeerde celdood). Hij wordt nu behandeld als
ziekteverwekker en wordt opgeruimd. Of → necrose waarbij de cellen opzwellen middels een
ontstekingsreactie en knappen.
- Reparatie niet geslaagd, maar de cel denkt van wel → cell survival met aanwezigheid van deleties
(stukjes ontbrekend DNA) en reciproke translocaties (verkeerd herstel van dubbelstrengsbreuken).
Dit levende maar foutieve DNA kan tumorvorming of chromosoomaberraties veroorzaken.
Chromosoomaberraties zijn grove beschadigingen van chromosomen in een cel. Dit heeft 2 gevolgen:
- Celdood: de cel kan zich niet meer delen of nog maar een beperkt aantal keer. De cel gaat dood.
- Non-disjunctie: numerieke chromosoomafwijkingen.