H3 De samenleving en verschillen
3.1 Sociale ongelijkheid
Sociale ongelijkheid : (1e) een situatie waarin verschillen tussen mensen in al dan niet
aangeboren kenmerken (2e) consequenties hebben voor hun maatschappelijke positie
(3e) en leiden tot een ongelijke verdeling van schaarse en hooggewaardeerde zaken, van
waardering en behandeling.
- Ontstaat door verschillen in kenmerken.
Ongelijke verdeling:
- Schaarse zaken = bezit.
- Waardering (positie op de maatschappelijke ladder) = hoe wij als samenleving
bepalen welke groepen we waarderen.
- Behandeling = discriminatie.
Vier soorten sociale ongelijkheid (ongelijke verdeling van hulpbronnen):
1. Economische hulpbronnen - geld en bezit.
2. Sociale hulpbronnen - netwerk.
3. Symbolische hulpbronnen - status en aanzien.
4. Politieke hulpbronnen - macht en gezag.
Positietoewijzing : door maatschappelijke oorzaken komt een persoon of groep in een
bepaalde positie terecht (de betrokken personen hebben geen invloed).
Positieverwerving : het verkrijgen van een maatschappelijke positie door eigen
bijdrage (e ort) of bijdrage van de groep waartoe je behoort (de betrokken personen
hebben wel invloed).
Sociale mobiliteit : het stijgen of dalen op de maatschappelijke ladder.
- Gesloten samenleving —> nauwelijks sprake van sociale mobiliteit.
- Open samenleving —> meer kansen om sociaal mobiel te zijn.
Kenmerken hebben invloed op de maatschappelijke positie.
- Bijvoorbeeld werk (inkomen).
- Kan aangeboren zijn (afkomst) en/of niet aangeboren (inkomen van ouders).
Iemand heeft meer kansen als hij/zij kapitaal heeft (kapitaal is te herkennen tijdens het
proces van socialisatie/‘sociaal overgeërfd’).
- Economisch kapitaal ( nancieel) : bezit of een hoog inkomen.
- Sociaal kapitaal : connecties netwerken en mate van respect.
- Cultureel kapitaal : kennis, houdingen, opvattingen en smaak die kenmerkend zijn
voor hoge sociale posities.
Verzorgingsstaat : de overheid bemoeit zich actief met het welzijn en de welvaart van
zijn inwoners.
- Doel = solidariteit reguleren (de bereidheid om voor elkaars welzijn te zorgen en
risico’s te delen).
ff fi
3.1 Sociale ongelijkheid
Sociale ongelijkheid : (1e) een situatie waarin verschillen tussen mensen in al dan niet
aangeboren kenmerken (2e) consequenties hebben voor hun maatschappelijke positie
(3e) en leiden tot een ongelijke verdeling van schaarse en hooggewaardeerde zaken, van
waardering en behandeling.
- Ontstaat door verschillen in kenmerken.
Ongelijke verdeling:
- Schaarse zaken = bezit.
- Waardering (positie op de maatschappelijke ladder) = hoe wij als samenleving
bepalen welke groepen we waarderen.
- Behandeling = discriminatie.
Vier soorten sociale ongelijkheid (ongelijke verdeling van hulpbronnen):
1. Economische hulpbronnen - geld en bezit.
2. Sociale hulpbronnen - netwerk.
3. Symbolische hulpbronnen - status en aanzien.
4. Politieke hulpbronnen - macht en gezag.
Positietoewijzing : door maatschappelijke oorzaken komt een persoon of groep in een
bepaalde positie terecht (de betrokken personen hebben geen invloed).
Positieverwerving : het verkrijgen van een maatschappelijke positie door eigen
bijdrage (e ort) of bijdrage van de groep waartoe je behoort (de betrokken personen
hebben wel invloed).
Sociale mobiliteit : het stijgen of dalen op de maatschappelijke ladder.
- Gesloten samenleving —> nauwelijks sprake van sociale mobiliteit.
- Open samenleving —> meer kansen om sociaal mobiel te zijn.
Kenmerken hebben invloed op de maatschappelijke positie.
- Bijvoorbeeld werk (inkomen).
- Kan aangeboren zijn (afkomst) en/of niet aangeboren (inkomen van ouders).
Iemand heeft meer kansen als hij/zij kapitaal heeft (kapitaal is te herkennen tijdens het
proces van socialisatie/‘sociaal overgeërfd’).
- Economisch kapitaal ( nancieel) : bezit of een hoog inkomen.
- Sociaal kapitaal : connecties netwerken en mate van respect.
- Cultureel kapitaal : kennis, houdingen, opvattingen en smaak die kenmerkend zijn
voor hoge sociale posities.
Verzorgingsstaat : de overheid bemoeit zich actief met het welzijn en de welvaart van
zijn inwoners.
- Doel = solidariteit reguleren (de bereidheid om voor elkaars welzijn te zorgen en
risico’s te delen).
ff fi