Inhoudsopgave
1. Wat kost het.............................................................................................1
a) Constante en variabele kosten...................................................................................1
b) Break-even................................................................................................................. 2
c) Integrale kostprijs....................................................................................................... 4
d) Kostprijs bij verschillende producten..........................................................................5
e) Differentiële calculatie................................................................................................ 6
2. Wel of niet investeren................................................................................7
a) Wat heb je nodig........................................................................................................ 7
b) Boekhoudkunde terugverdienperiode.........................................................................8
c) Vermogenskostenvoet.............................................................................................. 10
d) Economische terugverdienperiode en CNW..............................................................10
3) Salaris..................................................................................................... 12
a) Werkkosten regeling................................................................................................. 12
b) Kilometervergoeding................................................................................................ 13
c) Privégebruik auto van de werkgever........................................................................14
d) Uurtarief................................................................................................................... 14
e) Pensioen................................................................................................................... 16
,1. Wat kost het
Uitgaven = als je geld uitgeeft, bijvoorbeeld per rekening courant:
1. De RC is een vordering de bank (er staat geld op), bij een uitgave neemt het bedrag
af.
2. De RC is een schuld aan de bank, bij een uitgave neemt deze schuld toe.
Uitgaven in het verleden: afschrijving
Uitgaven in het heden: bij contante inkoop
Uitgave in de toekomst: jaarlijkse betaling van vakantiegeld
BTW is wel een uitgave maar nooit een kosten. Het komt omdat je deze mag terugvorderen
bij de belastingdienst. Ook aflossing op een lening leidt niet tot kosten, omdat het eigenlijk
niets anders is dan het teruggeven van geleend geld.
a) Constante en variabele kosten
Constante kosten = blijft altijd gelijk, ondanks een stijging of daling van de productie
omvang.
Loonkosten
Overschrijvingskosten op machines
Variabele kosten = variëren met productie omvang
Degressieve variabele kosten = voor abele kosten dalen als de productie stijgt.
Progressieve variabele kosten = de variabele kosten stijgen als de productie stijgt.
Proportioneel variabele kosten = de variabele kosten blijven gelijk als de productie
omvang verandert.
v = variabele kosten per stuk
V = totale variabele kosten
W = verwachte productie
Totale kosten (TK) = V + C
Voorbeeld opdracht: Bereken de variabele kosten per stuk
Berekening:
Constante kosten blijven gelijk. Alleen de variabele kosten dan bij een verandering in
productieomvang. Het verschil in totale kosten bestaat dus uit de variabele kosten voor
het verschil in productieomvang.
Verschil in totale kosten = 476.750,00 - 294.250,00 = 182.500,00
Verschil in productieomvang = 20.000 - 10.000 = 10.000
De variabele kosten van 10.000 eenheden zijn dus € 182.500,00.
Variabele kosten per stuk = € 182.500,.000 = € 18,25
, Voorbeeld opdracht: Bereken de variabele kosten bij een productieomvang van 20.000.
Berekening:
variabele kosten per stuk vermenigvuldigen met die
productieomvang.
Totale variabele kosten bij 20.000 stuks =
€ 18,25 * 20.000 = € 365.000,00
Voorbeeld opdracht: Bereken de constante kosten.
Berekening:
TK = V + C
476.750 = 365.000 + C
C = 476.750 – 365.000 = € 111.750
b)Break-even
Break even = kosten en opbrengsten zijn gelijk. Hierbij is de winst 0.
De onderneming verdient de constante kosten terug met het verschil tussen de verkoopprijs
exclusief btw per stuk (p) en de variabele kosten per stuk (v).
De break-even afzet altijd naar boven afronden! 3,1 = 4!
Dit verschil (p-v) wordt ook wel de dekkingsbijdrage of de contributiemarge genoemd. Het is
de marge die overblijft om de constante kosten (C) te dekken en daarna winst te maken.
q = hoeveelheid
q = C / (p-v)
BEO = BEA * p
BEO = C / gemiddeld dekkingsbijdrage
q = (C + W) / (p-v)