Samenvatting ANA periode 1.
De wervelkolom.
Opgebouwd uit 33 aparte wervels.
- 9 wervels zijn gefuseerd.
5 wervels vormen het os sacrum.
4 wervels vormen het os coccygis.
- 24 overblijvende worden onderverdeeld in de cervicale, thorocale en lumbale kolom.
De wervels worden samen met de wervellichamen groter van boven naar beneden.
Cervicale wervelkolom.
De wervels zijn klein.
Is langer dan de wervel breed is.
Loopt concaaf transversaal.
Loopt convex anteroposterior.
- Uitsteeksel uit de wervel spinous process.
Functie:
- Superior: schedel dragen.
Ja knikken.
- Inferior: gewricht met de C2.
Nee schudden.
Wervelkolom loopt hol (lordose).
7 wervels, C1-C7.
C1.
Is geen wervelkolom.
Heeft geen processus spinosus.
Thorocale wervelkolom.
Soort ‘kooi’.
- Heeft en connectie met de ribben.
Wervelkolom loopt bol (kyfose).
12 wervels, T1-T12.
Lumbale wervelkolom.
Gewicht dragend, ontvangt de grootste stress.
Laminae en pedicles: kort en dik.
Processi spinous: kort, vlak, robuust.
Functie:
- Flexie: 50 tot 70 graden, sagittale vlak, frontale as.
- Extensie: 10 tot 30 graden, sagittale vlak, frontale as.
- Laterale flexie: 25 tot 35 graden, frontale vlak, sagittale as.
- Rotatie: 20 tot 40 graden, transversale vlak, longitudinale as.
Wervelkolom loopt hol (lordose).
5 wervels, L1-L5.
,Os sacrum.
Geklemd tussen de heupen.
Contact met de os coccygis inferior en lumbale kolom superior.
Wervelkolom loopt wat bollig.
5 gefuseerde wervels.
Os coccygis.
Staartbeentje.
Aanhechtingsplaats voor veel spieren.
4 gefuseerde wervels.
Discus invertebralis.
Nucleus pulposus.
Ligt centraal als een kern.
Geneigd naar een posteriore kant.
Is flexibel, maar niet indrukbaar.
Bestaat voor 70-90% uit water.
Bedekt 30-50% van de hele discus.
Anulus fibrosus.
Ligt om de kern heen.
Heeft een vezelrichting van 30-50 graden.
Art. Coxae.
De heup.
Opbouw.
- Ilium, grootste bot, bevat de cristarand.
- Ischium.
- Pubis, schaambeen.
De drie botten vormen samen het coxal bone.
- Het os sacrum zit ertussen geklemd.
- Os coccygis zit eronder.
Pelvis. Bekken.
De onderste extremiteit zit hieraan vast.
Geeft bescherming aan de interne organen.
Absorbeert schokken.
Acetabulum.
Het punt waar de pubis, ischium en ilium samenkomen.
Ontwikkeling.
Bij kinderen liggen de pubis, ischium en ilium nog uit elkaar.
In de puberteit komen de botten bij elkaar en wordt er een acetabulum gevormd.
, De heup.
Is een kogelgewricht, gevormd door een kom en kop.
- Kom: acetabulum.
- Kop: caput femoris.
Synoviaal gewricht gewricht met vocht.
Is een multi-axiaal gewricht, op meerde assen actief.
Het dijbeen, os femoris, zit met de caput femoris in de kop van de heup. Aan de caput
femoris zit de colum femoris, de nek van het bot.
Functie van de onderste extremiteit.
- Ondersteuning.
- Lichaamsgewicht dragen.
- Stabiliteit.
- Beweging.
Structuur.
- Flinke botten.
- Spieren: groot en sterk.
- Banden: breed en sterk.
Ligamenten.
Illiofemoral: hyperextensie preventie.
Pubofemoral: hyperabductie preventie.
Functie en spieren.
Flexie: 120 graden.
- Psoas major. Abductoren: 50 graden.
- Illiacus. - Abductoren.
- Iliopsoas. - Tensor fascia latae.
- Tensor fascia latae.
- Sartorius. Endorotatie: 30 tot 45 graden.
- Gluteus maximus. - Semi’s van de hamstring.
- Tensor fascia latae.
Extensie: 30 graden. - Gluteus medius.
- Adductor magnus. - Gluteus maximus.
- Gluteus maximus.
- Gluteus medius. Exorotatie: 45 tot 70 graden.
- Hamstring. - Psoas major.
- Illiacus.
Adductie: 40 graden. - Illiopsoas.
- Adductoren. - Sartorius.
- Semimembranosus, onderdeel van - Adductor magnus.
de hamstring.
De wervelkolom.
Opgebouwd uit 33 aparte wervels.
- 9 wervels zijn gefuseerd.
5 wervels vormen het os sacrum.
4 wervels vormen het os coccygis.
- 24 overblijvende worden onderverdeeld in de cervicale, thorocale en lumbale kolom.
De wervels worden samen met de wervellichamen groter van boven naar beneden.
Cervicale wervelkolom.
De wervels zijn klein.
Is langer dan de wervel breed is.
Loopt concaaf transversaal.
Loopt convex anteroposterior.
- Uitsteeksel uit de wervel spinous process.
Functie:
- Superior: schedel dragen.
Ja knikken.
- Inferior: gewricht met de C2.
Nee schudden.
Wervelkolom loopt hol (lordose).
7 wervels, C1-C7.
C1.
Is geen wervelkolom.
Heeft geen processus spinosus.
Thorocale wervelkolom.
Soort ‘kooi’.
- Heeft en connectie met de ribben.
Wervelkolom loopt bol (kyfose).
12 wervels, T1-T12.
Lumbale wervelkolom.
Gewicht dragend, ontvangt de grootste stress.
Laminae en pedicles: kort en dik.
Processi spinous: kort, vlak, robuust.
Functie:
- Flexie: 50 tot 70 graden, sagittale vlak, frontale as.
- Extensie: 10 tot 30 graden, sagittale vlak, frontale as.
- Laterale flexie: 25 tot 35 graden, frontale vlak, sagittale as.
- Rotatie: 20 tot 40 graden, transversale vlak, longitudinale as.
Wervelkolom loopt hol (lordose).
5 wervels, L1-L5.
,Os sacrum.
Geklemd tussen de heupen.
Contact met de os coccygis inferior en lumbale kolom superior.
Wervelkolom loopt wat bollig.
5 gefuseerde wervels.
Os coccygis.
Staartbeentje.
Aanhechtingsplaats voor veel spieren.
4 gefuseerde wervels.
Discus invertebralis.
Nucleus pulposus.
Ligt centraal als een kern.
Geneigd naar een posteriore kant.
Is flexibel, maar niet indrukbaar.
Bestaat voor 70-90% uit water.
Bedekt 30-50% van de hele discus.
Anulus fibrosus.
Ligt om de kern heen.
Heeft een vezelrichting van 30-50 graden.
Art. Coxae.
De heup.
Opbouw.
- Ilium, grootste bot, bevat de cristarand.
- Ischium.
- Pubis, schaambeen.
De drie botten vormen samen het coxal bone.
- Het os sacrum zit ertussen geklemd.
- Os coccygis zit eronder.
Pelvis. Bekken.
De onderste extremiteit zit hieraan vast.
Geeft bescherming aan de interne organen.
Absorbeert schokken.
Acetabulum.
Het punt waar de pubis, ischium en ilium samenkomen.
Ontwikkeling.
Bij kinderen liggen de pubis, ischium en ilium nog uit elkaar.
In de puberteit komen de botten bij elkaar en wordt er een acetabulum gevormd.
, De heup.
Is een kogelgewricht, gevormd door een kom en kop.
- Kom: acetabulum.
- Kop: caput femoris.
Synoviaal gewricht gewricht met vocht.
Is een multi-axiaal gewricht, op meerde assen actief.
Het dijbeen, os femoris, zit met de caput femoris in de kop van de heup. Aan de caput
femoris zit de colum femoris, de nek van het bot.
Functie van de onderste extremiteit.
- Ondersteuning.
- Lichaamsgewicht dragen.
- Stabiliteit.
- Beweging.
Structuur.
- Flinke botten.
- Spieren: groot en sterk.
- Banden: breed en sterk.
Ligamenten.
Illiofemoral: hyperextensie preventie.
Pubofemoral: hyperabductie preventie.
Functie en spieren.
Flexie: 120 graden.
- Psoas major. Abductoren: 50 graden.
- Illiacus. - Abductoren.
- Iliopsoas. - Tensor fascia latae.
- Tensor fascia latae.
- Sartorius. Endorotatie: 30 tot 45 graden.
- Gluteus maximus. - Semi’s van de hamstring.
- Tensor fascia latae.
Extensie: 30 graden. - Gluteus medius.
- Adductor magnus. - Gluteus maximus.
- Gluteus maximus.
- Gluteus medius. Exorotatie: 45 tot 70 graden.
- Hamstring. - Psoas major.
- Illiacus.
Adductie: 40 graden. - Illiopsoas.
- Adductoren. - Sartorius.
- Semimembranosus, onderdeel van - Adductor magnus.
de hamstring.