Samenvatting FYS periode 1.
Cellenleer.
Celstructuur.
Anatomie: leer van de structuur.
Fysiologie: leer van de functie.
- Functie en structuur zijn wederkerig aan elkaar verbonden.
Functie en structuur veranderen naarmate de cel ouder wordt. Onder andere door krachten
door de tijd zijn uitgeoefend. De kwaliteit gaat dus achteruit.
Cel.
Extracellulaire vloeistof ligt buiten de cel.
Celmembraan.
- Bouwstoffen vervoer.
- Bescherming van de cellen.
Cytoplasma.
- Vloeistof (cytosol) in de cel.
- Organellen.
Kern: regelcentrum voor alle activiteiten in de cel.
Membraantransport.
Passief.
- Kost geen energie om stoffen te transporteren.
- Gaat dus met de energiestroom mee.
Actief.
- Kost energie om stoffen te transporteren.
- Gaat dus tegen de energiestroom in.
- ATP (adinosinetrifosfaat).
Levenscyclus van een cel.
- Ongeveer 24 uur.
- Ligt aan de soort cel.
Daarna komt een celdeling.
Geslaagde celdeling.
- Erfelijk materiaal is nauwkeurig gedupliceerd in de kern.
- Elk van beide dochtercellen met een volledige kopie ontvangen van de moedercel.
Dit noemen we mitose.
,Het weefselniveau.
Dekweefsel.
- Bedekken uitwendige oppervlakte.
- Bekleding van inwendige transportbuizen en compartimenten.
- Vormen klierproducten.
Bindweefsel.
- Opvullen inwendige ruimte.
- Ondersteuning en energieopslag.
Spierweefsel.
- Trekt samen om actieve bewegingen teweeg te brengen.
Zenuwweefsel.
- Geleidt elektrisch impulsen.
- Voort leiding informatie.
Bindweefsel.
- Stevigheid en beschermingen.
- Transport.
- Opslag van energiereserves.
- Verdediging van het lichaam.
3 basale onderdelen.
Gespecialiseerde cellen.
Eitwitvezels.
Vloeistof.
Onder te verdelen in.
- Fibroblasten.
- Macrofagen.
- Vetcellen.
- Mastcellen.
, Weefselleer.
Het weefselniveau.
3 typen weefsel die vitale functies hebben op beweging.
- Van inhoud in het digestieve tractussysteem, het hart-vaatsysteem.
- Van bloed(kolom) in het cardiovasculaire systeem.
- Van het lichaam en/of lichaamsdeel in de ruimte.
1. Skeletspierweefsel
- Vooral in bewegingen en verplaatsen van het lichaam.
2. Hartspierweefsel.
- Stuurt de bloedsomloop aan.
3. Glad spierweefsel.
- Zorgt voor vertering in het lichaam.
Herstelvermogens.
Skeletspierweefsel.
- Deling van stamcellen in volgroeid skeletspierweefsel.
- Dwarsgestreept spierweefsel.
- Kenmerken: veel meer kernen in de cel, het kan nog herstellen.
Hartspierweefsel.
- Ontbreken van stamcellen.
- Minder goed georganiseerd.
- Geen/onvolledig herstelvermogen.
Glad spierweefsel.
- Deling van cellen.
- Zit tussen de organisatie van skeletspierweefsel en hartspierweefsel in.
- Functie: peristaltiek.
Het spierweefsel.
Heeft 6 primaire functies in het skeletspierweefsel.
Skeletspieren = organen spierweefsel.
1. Bewegen van de skeletspieren.
2. Handhaven van houding en lichaamspositie.
3. Ondersteunen van weke delen, houdt alles op zijn plek met een bepaalde
basisspanning.
4. Openen en sluiten van in- en uitgangen.
5. Handhaven van de lichaamstemperatuur.
6. Opslag van voedingsreserves.
Cellenleer.
Celstructuur.
Anatomie: leer van de structuur.
Fysiologie: leer van de functie.
- Functie en structuur zijn wederkerig aan elkaar verbonden.
Functie en structuur veranderen naarmate de cel ouder wordt. Onder andere door krachten
door de tijd zijn uitgeoefend. De kwaliteit gaat dus achteruit.
Cel.
Extracellulaire vloeistof ligt buiten de cel.
Celmembraan.
- Bouwstoffen vervoer.
- Bescherming van de cellen.
Cytoplasma.
- Vloeistof (cytosol) in de cel.
- Organellen.
Kern: regelcentrum voor alle activiteiten in de cel.
Membraantransport.
Passief.
- Kost geen energie om stoffen te transporteren.
- Gaat dus met de energiestroom mee.
Actief.
- Kost energie om stoffen te transporteren.
- Gaat dus tegen de energiestroom in.
- ATP (adinosinetrifosfaat).
Levenscyclus van een cel.
- Ongeveer 24 uur.
- Ligt aan de soort cel.
Daarna komt een celdeling.
Geslaagde celdeling.
- Erfelijk materiaal is nauwkeurig gedupliceerd in de kern.
- Elk van beide dochtercellen met een volledige kopie ontvangen van de moedercel.
Dit noemen we mitose.
,Het weefselniveau.
Dekweefsel.
- Bedekken uitwendige oppervlakte.
- Bekleding van inwendige transportbuizen en compartimenten.
- Vormen klierproducten.
Bindweefsel.
- Opvullen inwendige ruimte.
- Ondersteuning en energieopslag.
Spierweefsel.
- Trekt samen om actieve bewegingen teweeg te brengen.
Zenuwweefsel.
- Geleidt elektrisch impulsen.
- Voort leiding informatie.
Bindweefsel.
- Stevigheid en beschermingen.
- Transport.
- Opslag van energiereserves.
- Verdediging van het lichaam.
3 basale onderdelen.
Gespecialiseerde cellen.
Eitwitvezels.
Vloeistof.
Onder te verdelen in.
- Fibroblasten.
- Macrofagen.
- Vetcellen.
- Mastcellen.
, Weefselleer.
Het weefselniveau.
3 typen weefsel die vitale functies hebben op beweging.
- Van inhoud in het digestieve tractussysteem, het hart-vaatsysteem.
- Van bloed(kolom) in het cardiovasculaire systeem.
- Van het lichaam en/of lichaamsdeel in de ruimte.
1. Skeletspierweefsel
- Vooral in bewegingen en verplaatsen van het lichaam.
2. Hartspierweefsel.
- Stuurt de bloedsomloop aan.
3. Glad spierweefsel.
- Zorgt voor vertering in het lichaam.
Herstelvermogens.
Skeletspierweefsel.
- Deling van stamcellen in volgroeid skeletspierweefsel.
- Dwarsgestreept spierweefsel.
- Kenmerken: veel meer kernen in de cel, het kan nog herstellen.
Hartspierweefsel.
- Ontbreken van stamcellen.
- Minder goed georganiseerd.
- Geen/onvolledig herstelvermogen.
Glad spierweefsel.
- Deling van cellen.
- Zit tussen de organisatie van skeletspierweefsel en hartspierweefsel in.
- Functie: peristaltiek.
Het spierweefsel.
Heeft 6 primaire functies in het skeletspierweefsel.
Skeletspieren = organen spierweefsel.
1. Bewegen van de skeletspieren.
2. Handhaven van houding en lichaamspositie.
3. Ondersteunen van weke delen, houdt alles op zijn plek met een bepaalde
basisspanning.
4. Openen en sluiten van in- en uitgangen.
5. Handhaven van de lichaamstemperatuur.
6. Opslag van voedingsreserves.