CMOP-E en CPPF
Het Canadian Model of Occupational Performance and Engagement (inhoudsmodel)
Het Canadian Practice Process Framework (procesmodel)
DOOR WIE BEDACHT?
- Elisabeth Townsend
- Helena Polatajko
Canadezen
CANADESE VOORGESCHIEDENIS
Vorige eeuw:
- Nood aan professionele beroepsontwikkeling
Nood voor professionele richtlijnen/guidelines
- Maatschappelijke veranderingen: multiculturaliteit
Nood aan inclusie
Nood aan gelijkheid
- Veranderende gezondheidszorg
- Task forces ifv guidelines:
Goed scholing ergo studenten
Bruikbaar in toelichten van ergo aan andere professionelen
EVOLUTIE VAN HET MODEL
1. OPM (Occupation Performance Model) – 1991
Cliënt in het midden!
3 belangrijke kernbegrippen: cliënt, handelen en omgeving ook in het midden (=
Perfomance componenten)
Zeer uniek model, want er is aandacht voor cliëntgecentreerd
Performance componenten
Occupational performance
KRITIEK = door de visualisatie wil je aantonen dat er een dynamische interactie is tussen de drie
kernbegrippen, maar eigenlijk zie je dit niet. Het is eerder een statische visualisatie waar niet blijkt
dat de dynamiek zo belangrijk is.
1
,2. CMOP (Canadian Model of Occupational Performance) – 1997 (inhoudsmodel)
Ze willen occupational performance realiseren, het uitvoeren van het handelen is
essentieel
Cliëntgecentreerd (ergoparadgima)
Het is dynamischer
Kern = spiritualiteit, waar haalt iemand de dagelijkse zingeving om verder te gaan
3 kernbegrippen: persoon, handelen en omgeving
Persoon in kaart brengen: affectieve elementen, cognitieve elementen en fysieke
elementen
Handelen in kaart brengen: zelfzorg, productiviteit en ontspanning
Omgeving in kaart brengen: cultureel, institutioneel, fysiek en sociaal
Veel aandacht voor TIJD
Occupational life course, levensloop: je levensloop is biologisch bepaald, maar niet
voorspelbaar. Je weet nooit wat er in je leven gaat gebeuren.
Handelingspatroon: je handelingspatronen veranderen/nemen toe naarmate je onder
wordt.
Referentiekader CMOP
= biopsychosociaal en cliëntgecentreerd
THEORIE als basis van het CMOP model
Flowtheorie: een evenwicht zoeken tussen de mate van uitdaging en iemand zijn
vaardigheden
Self efficacy: het geloven in je eigen kunnen
Social Change: we gaan op een andere manier kijken naar bepaalde groepen in de
maatschappij
Participatie is al mogelijk vaanf dat de drie kernbegrippen met elkaar in interactie gaan.
Waarbij er een cohesie is dat het ene niet belangrijker is dan het andere. Het heeft te
maken met zaken kunnen doen dat je belangrijk vindt, vanuit je rollen en zingeving.
Er zitten heel vaak handelingen bij die cliënten zelf niet uitvoeren, maar wel betekenisvol
vinden.
2
, 3. OPPM (Occupational Performance Process Model) – 1997 (procesmodel)
Er was nood aan een procesmodel die hen stap voor stap meeneemt in de therapie
vanuit de visie van de CMOP. Bestaat uit 7 stappen om methodisch te doorlopen.
Nadruk op cliëntgecentreerd en op handelen en participatie
Je kunt het procesmodel CYCLISCH of LINEAIR doorlopen
4. CMOP-E (Canadian Model of Occupational Performance) – 2007 (inhoudsmodel)
Occupational Performance: het uitvoeren van het handelen
Occupational Engagement: je mag ook activiteiten die je zelf niet uitvoert, maar waar je
je betrokken door voelt gaan meenemen in het therapeutisch proces.
3 kernbegrippen: persoon (spiritualiteit), handelen en omgeving (environment)
Engagement: betrokkenheid wordt zeer belangrijk
Referentiekader CMOP-E
= sociaal ecologisch humanistisch
- Stelt de cliënt centraal
- Laten hun beslissingen afhangen van de wensen en behoeften van de cliënt
- Activiteiten die betekenis hebben voor de cliënt
- Gelijkwaardigheid van mensen
- Multiculturaliteit, diversiteit wordt gerespecteerd
Per component kijken wat zijn de ondersteunende en de belemmerende factoren?
Fit Chart: flow theorie, self-efficacy, social change & social justice: zorgen dat mensen
alle mogelijke rechten hebben
Niveau van fit bepalen door:
- Occupational engagement
- Occupational performance
- Kwaliteit van ervaring
Participatie is al mogelijk vaanf dat de drie kernbegrippen met elkaar in interactie gaan.
Waarbij er een cohesie is dat het ene niet belangrijker is dan het andere. Het heeft te
maken met zaken kunnen doen dat je belangrijk vindt, vanuit je rollen en zingeving.
PERSOON
- Affectief: gevoelens, emoties, sociale functies, interpersoonlijke factoren en
intrapersoonlijke factoren
- Cognitief: mentale functies, waarneming, concentratie, redeneren, kunnen
oordelen, geheugen, proces van denken
- Fysiek: sensorische, motorische en sensomotorische functies, wat kan iemand
tijdens het dagelijks handelen
- Spiritueel: zingeving in het leven, hoop, vertrouwen, geloof, doelen in het leven,
betekenis van leven
DAGELIJKS HANDELEN
3
Het Canadian Model of Occupational Performance and Engagement (inhoudsmodel)
Het Canadian Practice Process Framework (procesmodel)
DOOR WIE BEDACHT?
- Elisabeth Townsend
- Helena Polatajko
Canadezen
CANADESE VOORGESCHIEDENIS
Vorige eeuw:
- Nood aan professionele beroepsontwikkeling
Nood voor professionele richtlijnen/guidelines
- Maatschappelijke veranderingen: multiculturaliteit
Nood aan inclusie
Nood aan gelijkheid
- Veranderende gezondheidszorg
- Task forces ifv guidelines:
Goed scholing ergo studenten
Bruikbaar in toelichten van ergo aan andere professionelen
EVOLUTIE VAN HET MODEL
1. OPM (Occupation Performance Model) – 1991
Cliënt in het midden!
3 belangrijke kernbegrippen: cliënt, handelen en omgeving ook in het midden (=
Perfomance componenten)
Zeer uniek model, want er is aandacht voor cliëntgecentreerd
Performance componenten
Occupational performance
KRITIEK = door de visualisatie wil je aantonen dat er een dynamische interactie is tussen de drie
kernbegrippen, maar eigenlijk zie je dit niet. Het is eerder een statische visualisatie waar niet blijkt
dat de dynamiek zo belangrijk is.
1
,2. CMOP (Canadian Model of Occupational Performance) – 1997 (inhoudsmodel)
Ze willen occupational performance realiseren, het uitvoeren van het handelen is
essentieel
Cliëntgecentreerd (ergoparadgima)
Het is dynamischer
Kern = spiritualiteit, waar haalt iemand de dagelijkse zingeving om verder te gaan
3 kernbegrippen: persoon, handelen en omgeving
Persoon in kaart brengen: affectieve elementen, cognitieve elementen en fysieke
elementen
Handelen in kaart brengen: zelfzorg, productiviteit en ontspanning
Omgeving in kaart brengen: cultureel, institutioneel, fysiek en sociaal
Veel aandacht voor TIJD
Occupational life course, levensloop: je levensloop is biologisch bepaald, maar niet
voorspelbaar. Je weet nooit wat er in je leven gaat gebeuren.
Handelingspatroon: je handelingspatronen veranderen/nemen toe naarmate je onder
wordt.
Referentiekader CMOP
= biopsychosociaal en cliëntgecentreerd
THEORIE als basis van het CMOP model
Flowtheorie: een evenwicht zoeken tussen de mate van uitdaging en iemand zijn
vaardigheden
Self efficacy: het geloven in je eigen kunnen
Social Change: we gaan op een andere manier kijken naar bepaalde groepen in de
maatschappij
Participatie is al mogelijk vaanf dat de drie kernbegrippen met elkaar in interactie gaan.
Waarbij er een cohesie is dat het ene niet belangrijker is dan het andere. Het heeft te
maken met zaken kunnen doen dat je belangrijk vindt, vanuit je rollen en zingeving.
Er zitten heel vaak handelingen bij die cliënten zelf niet uitvoeren, maar wel betekenisvol
vinden.
2
, 3. OPPM (Occupational Performance Process Model) – 1997 (procesmodel)
Er was nood aan een procesmodel die hen stap voor stap meeneemt in de therapie
vanuit de visie van de CMOP. Bestaat uit 7 stappen om methodisch te doorlopen.
Nadruk op cliëntgecentreerd en op handelen en participatie
Je kunt het procesmodel CYCLISCH of LINEAIR doorlopen
4. CMOP-E (Canadian Model of Occupational Performance) – 2007 (inhoudsmodel)
Occupational Performance: het uitvoeren van het handelen
Occupational Engagement: je mag ook activiteiten die je zelf niet uitvoert, maar waar je
je betrokken door voelt gaan meenemen in het therapeutisch proces.
3 kernbegrippen: persoon (spiritualiteit), handelen en omgeving (environment)
Engagement: betrokkenheid wordt zeer belangrijk
Referentiekader CMOP-E
= sociaal ecologisch humanistisch
- Stelt de cliënt centraal
- Laten hun beslissingen afhangen van de wensen en behoeften van de cliënt
- Activiteiten die betekenis hebben voor de cliënt
- Gelijkwaardigheid van mensen
- Multiculturaliteit, diversiteit wordt gerespecteerd
Per component kijken wat zijn de ondersteunende en de belemmerende factoren?
Fit Chart: flow theorie, self-efficacy, social change & social justice: zorgen dat mensen
alle mogelijke rechten hebben
Niveau van fit bepalen door:
- Occupational engagement
- Occupational performance
- Kwaliteit van ervaring
Participatie is al mogelijk vaanf dat de drie kernbegrippen met elkaar in interactie gaan.
Waarbij er een cohesie is dat het ene niet belangrijker is dan het andere. Het heeft te
maken met zaken kunnen doen dat je belangrijk vindt, vanuit je rollen en zingeving.
PERSOON
- Affectief: gevoelens, emoties, sociale functies, interpersoonlijke factoren en
intrapersoonlijke factoren
- Cognitief: mentale functies, waarneming, concentratie, redeneren, kunnen
oordelen, geheugen, proces van denken
- Fysiek: sensorische, motorische en sensomotorische functies, wat kan iemand
tijdens het dagelijks handelen
- Spiritueel: zingeving in het leven, hoop, vertrouwen, geloof, doelen in het leven,
betekenis van leven
DAGELIJKS HANDELEN
3