Wonen in Nederland
1.1 stroomgebied van Rijn en Maas
Nederland heeft 4 grote rivieren: de Rijn, de Maas, de Schelde en de Eems.
Het gebied dat afwatert op ene bepaalde rivier en zijn zijrivieren, heet een
stroomgebied. De grens tussen 2 stroomgebieden noem je een
waterscheiding. Als 2 rivieren hetzelfde stroomgebied hebben, noem je dat een
stroomstelsel.
Vanuit 9 landen stroomt het water via beekjes, kanalen en zijrivieren de Rijn in,
om uit te monden in de Noordzee. De Rijn ontstaat in de Zwitserse Alphen.
In de bovenloop vindt veel erosie plaats en neemt de rivier veel sediment mee.
In de middenloop neemt dit af. In de benedenloop hier is veel sediment en de
monding in zee. Vaak splitst te rivier hier in meerdere taken en vormt zo een
delta.
Zodra de Rijn in Nederland komt splits hij zich op, in het Pannerdens Kanaal en de
Waal. De Waal is de breedste stroom, 150 m breed. De waal is de belangrijkste
vaarroute van Rotterdam.
De Maas is een stuk kleiner dan de Rijn. Het is een regenrivier, als het na een
droge periode weer regent komt het water een flink stuk omhoog.
De doorsnede van een rivier over een bepaald traject noem je het lengteprofiel
van een rivier. Dit lengteprofiel geeft veel informatie, bijvoorbeeld het
hoogteverschil tussen 2 plaatsen langs de rivier. Dit noem je het verval.
Het verhang, het verval per kilometer, bepaald de stroomsnelheid op een
bepaalde plek.
- Berekening: hoogte: lente= verhang in m/km
Rijkswaterstaat doet voortdurend metingen land de grote rivieren om vast te
stellen hoeveel water (in m3) er op een bepaald moment per seconde door een
rivier stroomt. Deze waterafvoer heet ook wel het debiet. Als een rivier tijdelijk
een hoge waterafvoer heeft, heet dat piekafvoer.
De verdeling van het debiet over een jaar heet het regiem van de rivier. Dit
wordt door 3 natuurlijke factoren beïnvloed:
1. Het klimaat, bepaald hoeveel en welke neerslag er in het stroomgebied
valt en in welke periode.
2. Het type water dat de rivier ontvangt, heeft invloed op hoe regelmatig het
regiem is. Het regiem van een gemengde rivier is over langere tijd
regelmatiger dan dat van een regenrivier.
3. Natuurlijke kenmerken van het stroomgebied, het soort bodem, het
gesteente daaronder en het reliëf. Dit bepaalt hoeveel infiltratie er is.
1.2 de mens in het landschap
Al vanaf de vroege middeleeuwen is de loop van de rivieren door menselijk
handelen beïnvloed: om rivieren in toom te houden door dijken te bouwen, die
met de tijd verhoogd en verbreed zijn dijkverzwaring.
, Het gebied tussen de rivier en de dijk ligt buitendijks en noem je
uiterwaarden. Vlak bij de rivier werd vaak ook een zomerdijk gebouwd, zodat
boeren daar hun vee konden houden als het droog stond, dit is een lagergelegen
kade. Het dwarsprofiel van een rivier in Nederland bestond hierdoor vaak uit
een zomerdijk, een uiterwaard en een hoge winterdijk.
In de zomer blijft de Rijn vaak wel in hun zomerbed gebied tussen de
zomerdijken.
Bij hoge water afvoeren in de winter stroomt het water over de zomerdijken in de
uiterwaarden. Het is de bedoeling dat het water dan nog tussen de winterdijken
blijft, dit gebied heet winterbed.
Binnendijks ligt het veilige land, dat wordt beschermd tegen het rivierwater
door de winterdijken.
In de rivieren werden ook kribben aangelegd, korte dwarsdammen, bedoeld om
de stroomsnelheid in de riviergeul te vergroten.
- Zorgt ervoor dat de rivier goed bevaarbaar blijft.
Veranderingen van de mens in het stroomgebied van de rivier, heeft als gevolg
dat het regiem van deze rivieren onregelmatiger is geworden.
- Door de ontbossing kan water niet meer/slechter opgenomen worden in
de grond. Het stroomt dus van een gebergte af en neemt hierin los
materiaal mee, dat vervolgens in de rivier komt.
- Door verstening kan water niet meer in de grond zakken, maar gaat het
via dakgoten, rioleringen en straten de rivier in.
- Er zijn maatregelen genomen voor de bevaarbaarheid, zoals kribben en
kanalisatie. Dit is een combinatie van het afsnijden van grote bochten,
bedijkingen en het plaatsen van stuwen en sluizen. Hierdoor stroomt het
water veel sneller in één keer stroomafwaarts
Het gevolg is dat de vertragingstijd is afgenomen de tijd tussen het moment
dat ergens in het stroomgebied neerslag valt en het moment van de afvoerpiek
van de rivier wordt korter.
Ook langs de kust zijn in Nederland dingen veranderd, dat heeft te maken met de
overstromingen die zijn gebeurd.
Hierna werden de deltawerken aangelegd, die ons land zouden beschermen
tegen overstromingen. Eerder was de afsluitdijk al aangelegd.
Alle structuren om water tegen te houden noem je waterkeringen.
Een ander effect van menselijk handelen is het dalen van de bodem ten opzichte
van het NAP. Dit heeft verschillende oorzaken:
- Doordat er overal dijken zijn aangelegd, kan een rivier nu niet meer
overstromen. Maar een overstroming zorgde voor een groot gebied met
afzettingen van zand en klei. Deze sedimentatie compenseerde de
bodemdaling gedeeltelijk.
Vind nu nog wel plaats in de uiterwaarden.
- Grondsoorten veen en zeeklei
bevatten veel water, om deze
grond voor landbouw en
verstedelijking te kunnen
gebruiken wordt het water
weggepompt. Dit heet
1.1 stroomgebied van Rijn en Maas
Nederland heeft 4 grote rivieren: de Rijn, de Maas, de Schelde en de Eems.
Het gebied dat afwatert op ene bepaalde rivier en zijn zijrivieren, heet een
stroomgebied. De grens tussen 2 stroomgebieden noem je een
waterscheiding. Als 2 rivieren hetzelfde stroomgebied hebben, noem je dat een
stroomstelsel.
Vanuit 9 landen stroomt het water via beekjes, kanalen en zijrivieren de Rijn in,
om uit te monden in de Noordzee. De Rijn ontstaat in de Zwitserse Alphen.
In de bovenloop vindt veel erosie plaats en neemt de rivier veel sediment mee.
In de middenloop neemt dit af. In de benedenloop hier is veel sediment en de
monding in zee. Vaak splitst te rivier hier in meerdere taken en vormt zo een
delta.
Zodra de Rijn in Nederland komt splits hij zich op, in het Pannerdens Kanaal en de
Waal. De Waal is de breedste stroom, 150 m breed. De waal is de belangrijkste
vaarroute van Rotterdam.
De Maas is een stuk kleiner dan de Rijn. Het is een regenrivier, als het na een
droge periode weer regent komt het water een flink stuk omhoog.
De doorsnede van een rivier over een bepaald traject noem je het lengteprofiel
van een rivier. Dit lengteprofiel geeft veel informatie, bijvoorbeeld het
hoogteverschil tussen 2 plaatsen langs de rivier. Dit noem je het verval.
Het verhang, het verval per kilometer, bepaald de stroomsnelheid op een
bepaalde plek.
- Berekening: hoogte: lente= verhang in m/km
Rijkswaterstaat doet voortdurend metingen land de grote rivieren om vast te
stellen hoeveel water (in m3) er op een bepaald moment per seconde door een
rivier stroomt. Deze waterafvoer heet ook wel het debiet. Als een rivier tijdelijk
een hoge waterafvoer heeft, heet dat piekafvoer.
De verdeling van het debiet over een jaar heet het regiem van de rivier. Dit
wordt door 3 natuurlijke factoren beïnvloed:
1. Het klimaat, bepaald hoeveel en welke neerslag er in het stroomgebied
valt en in welke periode.
2. Het type water dat de rivier ontvangt, heeft invloed op hoe regelmatig het
regiem is. Het regiem van een gemengde rivier is over langere tijd
regelmatiger dan dat van een regenrivier.
3. Natuurlijke kenmerken van het stroomgebied, het soort bodem, het
gesteente daaronder en het reliëf. Dit bepaalt hoeveel infiltratie er is.
1.2 de mens in het landschap
Al vanaf de vroege middeleeuwen is de loop van de rivieren door menselijk
handelen beïnvloed: om rivieren in toom te houden door dijken te bouwen, die
met de tijd verhoogd en verbreed zijn dijkverzwaring.
, Het gebied tussen de rivier en de dijk ligt buitendijks en noem je
uiterwaarden. Vlak bij de rivier werd vaak ook een zomerdijk gebouwd, zodat
boeren daar hun vee konden houden als het droog stond, dit is een lagergelegen
kade. Het dwarsprofiel van een rivier in Nederland bestond hierdoor vaak uit
een zomerdijk, een uiterwaard en een hoge winterdijk.
In de zomer blijft de Rijn vaak wel in hun zomerbed gebied tussen de
zomerdijken.
Bij hoge water afvoeren in de winter stroomt het water over de zomerdijken in de
uiterwaarden. Het is de bedoeling dat het water dan nog tussen de winterdijken
blijft, dit gebied heet winterbed.
Binnendijks ligt het veilige land, dat wordt beschermd tegen het rivierwater
door de winterdijken.
In de rivieren werden ook kribben aangelegd, korte dwarsdammen, bedoeld om
de stroomsnelheid in de riviergeul te vergroten.
- Zorgt ervoor dat de rivier goed bevaarbaar blijft.
Veranderingen van de mens in het stroomgebied van de rivier, heeft als gevolg
dat het regiem van deze rivieren onregelmatiger is geworden.
- Door de ontbossing kan water niet meer/slechter opgenomen worden in
de grond. Het stroomt dus van een gebergte af en neemt hierin los
materiaal mee, dat vervolgens in de rivier komt.
- Door verstening kan water niet meer in de grond zakken, maar gaat het
via dakgoten, rioleringen en straten de rivier in.
- Er zijn maatregelen genomen voor de bevaarbaarheid, zoals kribben en
kanalisatie. Dit is een combinatie van het afsnijden van grote bochten,
bedijkingen en het plaatsen van stuwen en sluizen. Hierdoor stroomt het
water veel sneller in één keer stroomafwaarts
Het gevolg is dat de vertragingstijd is afgenomen de tijd tussen het moment
dat ergens in het stroomgebied neerslag valt en het moment van de afvoerpiek
van de rivier wordt korter.
Ook langs de kust zijn in Nederland dingen veranderd, dat heeft te maken met de
overstromingen die zijn gebeurd.
Hierna werden de deltawerken aangelegd, die ons land zouden beschermen
tegen overstromingen. Eerder was de afsluitdijk al aangelegd.
Alle structuren om water tegen te houden noem je waterkeringen.
Een ander effect van menselijk handelen is het dalen van de bodem ten opzichte
van het NAP. Dit heeft verschillende oorzaken:
- Doordat er overal dijken zijn aangelegd, kan een rivier nu niet meer
overstromen. Maar een overstroming zorgde voor een groot gebied met
afzettingen van zand en klei. Deze sedimentatie compenseerde de
bodemdaling gedeeltelijk.
Vind nu nog wel plaats in de uiterwaarden.
- Grondsoorten veen en zeeklei
bevatten veel water, om deze
grond voor landbouw en
verstedelijking te kunnen
gebruiken wordt het water
weggepompt. Dit heet