,samenvatting handboek voor leraren geerts 3e editie 2020 oefentoets tentamen vragen
, samenvatting handboek voor leraren geerts 3e editie 2020 oefentoets tentamen vragen
Hoofdstuk 1
Hoe leren
leerlingen?
Hoe herken je een krachtige leeromgeving?
Aan het gedrag van leerlingen, die zich hier tevreden en actief bezighouden met
hun leertaak. Bepalend voor de kracht van de leeromgeving zijn het welzijn en de
mate van betrokkenheid van de leerling.
Vijf niveaus van betrokkenheid van de leerling:
1. geen activiteit
2. onderbroken activiteit
3. activiteit zonder intensiteit
4. activiteit met enkele intensieve momenten
5. ononderbroken, intensieve activiteit
Hoe bereik je een krachtige leeromgeving?
Om te kunnen voldoen dat leerlingen zich prettig en betrokken voelen, moet
worden voorzien in drie basisbehoeften:
- competentie: de leerling moet het gevoel hebben de taak aan te kunnen
- relatie: de leerling moet het gevoel hebben erbij te horen
- autonomie: de leerling moet deels zijn eigen keuzes kunnen maken
Adaptief onderwijs: voorziet in de basisbehoeften competentie, relatie en
autonomie en is afgestemd op de mogelijkheden van de
individuele leerling. Adaptief onderwijs staat voor pedagogisch
en organisatorisch handelen dat leerlingen ruimte biedt om
optimaal gemotiveerd te leren.
Competentie: kan de leraar bewust inbouwen in de lessen door het leerproces
stapsgewijs transparant te maken en door de leerling op
verschillende manieren te motiveren. Om zich competent te voelen,
moet de leerling er altijd van overtuigd zijn dat hij een bepaalde taak
aankan. Dit betekent in de praktijk dat het onderwijs aansluit bij wat
de leerling nog net niet kan. Om dat mogelijk te maken moet de leraar
inzicht hebben in het leerproces van de leerling. Dit wordt ook wel het
transparant maken van het leerproces genoemd.
Om het leerproces van leerlingen transparant te maken, kun je:
- Denkstappen analyseren: je moet niet alleen weten wat je leerlingen
moeten leren, maar ook wat de hobbels in het leerproces zijn. Welke
moeilijkheden komt de leerling tegen?
- Aan elkaar laten uitleggen: om goed te kunnen leren, heeft de leerling
zicht nodig op zijn eigen leerproces. Jij als leraar moet hem daar bij helpen.
Niets is zo leerzaam, als een ander iets leren.
Motiverende factoren:
- het enthousiasme van de leraar: een leraar die enthousiast is over zijn
eigen vak maakt daarmee duidelijk dat zijn vak belangrijk of leuk is.
- Betekenis geven aan leerstof: de leerstof zelf motiveert als leerlingen het de
moeite waard vinden om dit te leren. Betekenis geven aan de leerstof kan
door de leerling te laten ervaren dat de inhoud zinvol is voor zijn persoonlijk
functioneren. Het is goed als leraren de relevantie van het lesthema
geregeld aan de orde stellen. Hierdoor ontstaat eigenaarschap: de
leerling voelt zich eigenaar van zijn eigen, zinvolle leerproces, en dat
motiveert.
, samenvatting handboek voor leraren geerts 3e editie 2020 oefentoets tentamen vragen
- extrinsieke motivatie: motivatie van buitenaf (de leraar zet aan tot leren).
- intrinsieke motivatie: de motivatie komt van binnenuit.
- Verwachtingen van de leraar: als leraar zend je constant signalen uit die
duidelijk maken welke verwachtingen je van een leerling hebt. Een
leraar met positieve verwachtingen beïnvloed de leerling positief. De
leerling gaat zich gedragen conform de positieve verwachtingen van de
leraar, dit wordt pygmalioneffect genoemd.
Relatie leraar-leerling: een leerling functioneert het best als hij vertrouwen
heeft in de leraar en als hij het gevoel heeft bij de groep te
horen en daar gezien wordt. Als leraar kun je dit proces
ondersteunen door:
- het sociale proces te stimuleren en te benutten ⟶het creëren van wederzijds
commitment
(wanneer de verbondenheid wederzijds is)
- ook in een grote groep alle leerlingen bij de les betrekken ⟶ de leraar moet oog
hebben voor de
individuele leerlingen in zijn klas en
tegelijkertijd investeren in het
groepsgevoel.
- enkele communicatieadviezen ter harte nemen:
➢ Volg de klas en de leerlingen ⟶ dit is de basis van elk contact en van elke lees.
Je moet zien
wat de leerling doet, of hij je uitleg begrijpt en of hij
zich verveelt. De leraar kijkt naar de reacties
van de leerlingen. Voor de leerling is het
belangrijk dat hij wordt gevolgd, dat betekent
dat hij ertoe doet.
➢ Maak nadrukkelijk oogcontact ⟶ dit is de sleutel om niet alleen de individuele
leerlingen te
zien, maar ook de klas als geheel te kunnen aansturen.
➢ Geef de klas en de individuele leerling een ontvangstbevestiging ⟶ dit kan een
knipoog zijn,
een aai over de bol of een schouderklopje. Ook
reageren op een (onuitgesproken) vraag is een
ontvangstbevestiging.
➢ Benoem het handelen van de leerling instemmend ⟶ hiermee laat je zien dat
het prettig is
om contact te hebben. Op bijna elke vraag kun je
positief reageren (“Wat fijn dat je het vraagt”).
➢ Zorg voor een duidelijke beurtverdeling ⟶ jij bent verantwoordelijk voor het
lesverloop. Als je
vragen stelt aan leerlingen is het handig om de
vraag in zijn algemeenheid te stellen, een
denkpauze te geven en daarna pas de leerling
aan te wijzen die het antwoord mag geven.
➢ Zorg dat je de hele klas betrekt bij de vragen die jij aan een individuele leerling
stelt ⟶ na
individuele beurten moet je snel terugkeren naar
communicatie op groepsniveau. Ook een
individuele vraag kun je naar het groepsniveau
tillen: begeleid de groep om gezamenlijk tot een
antwoord te komen.
Autonomie:de leerling heeft zelf grip op zijn eigen leergedrag en voelt zich vrij
om eigen keuzes te maken.
David Kolb (1984) onderscheid vier leerstijlen: