Vennootschapsbelasting samenvatting
HOOFDSTUK 6 – DE DEELNEMINGSVRIJSTELLING EN DEELNEMINGSVERREKENING...........................1
6.1 INLEIDING.....................................................................................................................................1
6.1.1 DE WERKING VAN DE DEELNEMINGSVRIJSTELLING, DE DEELNEMINGSVERREKENING EN DE CFC-REGELING.......1
6.1.2 KORTE HISTORIE EN RECHTSGRONDEN VAN DE DEELNEMINGSVRIJSTELLING EN DE DEELNEMINGSVERREKENING.1
6.2 HET BEGRIP DEELNEMING.................................................................................................................2
6.2.1 INLEIDING.....................................................................................................................................2
6.2.2 EEN DEELNEMING IN EEN VENNOOTSCHAP OP AANDELEN......................................................................2
6.2.3 EEN DEELNEMING IN EEN FONDS VOOR GEMENE REKENING....................................................................4
6.2.4 EEN DEELNEMING IN EEN COÖPERATIE...............................................................................................4
6.2.5 EEN DEELNEMING IN EEN OPEN COMMANDITAIRE VENNOOTSCHAP..........................................................4
6.2.6 EEN DEELNEMING IN EEN OMGEKEERDE HYBRIDE.................................................................................4
6.2.7 ONDER EEN DEELNEMING BEGREPEN BEZITTINGEN...............................................................................4
6.2.8 FICTIEVE DEELNEMINGEN.................................................................................................................4
6.2.9 EEN BELANG IN EEN VERENIGING OF ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ............................................5
6.2.10 AFLOPENDE DEELNEMINGEN..........................................................................................................5
6.2.11 DEELNEMINGEN DIE ALS VOORRAAD WORDEN GEHOUDEN...................................................................5
6.2.12 WELKE LICHAMEN KUNNEN EEN DEELNEMING HEBBEN?......................................................................5
6.2.13 WANNEER WORDT EEN DEELNEMING VERKREGEN?............................................................................6
6.3 VOORDELEN UIT DEELNEMINGEN WAARVOOR DE DEELNEMINGSVRIJSTELLING GELDT.......................................6
6.3.1 INLEIDING.....................................................................................................................................6
6.3.2 DE WAARDERING VAN EEN DEELNEMING............................................................................................6
6.3.3 UIT HOOFDE VAN EEN DEELNEMING...................................................................................................7
6.3.4 DIVIDEND.....................................................................................................................................7
6.3.5 KOERSRESULTATEN..........................................................................................................................8
6.3.6 COMPARTIMENTERING....................................................................................................................8
6.3.7 OPTIES.......................................................................................................................................10
6.3.8 EARN-OUTREGELINGEN, PRIJSAANPASSINGEN EN ANTISPECULATIEBEDINGEN............................................11
6.3.9 VALUTARESULTATEN OP RECHTSHANDELINGEN DIE VERBAND HOUDEN MET EEN DEELNEMING.....................12
6.3.10 VOORDELEN UIT HET LIDMAATSCHAP VAN EEN COÖPERATIE................................................................12
6.3.11 ART. 13, LID 18, WET VPB 1969...............................................................................................12
6.3.12 ART. 13, LID 17, WET VPB 1969...............................................................................................12
6.4 DEELNEMINGSKOSTEN EN DEELNEMINGSVRIJSTELLING...........................................................................13
6.4.1 INLEIDING...................................................................................................................................13
6.4.2 ANDERE KOSTEN DAN AAN- EN VERKOOPKOSTEN................................................................................13
6.4.3 AANKOOPKOSTEN.........................................................................................................................13
6.4.4 VERKOOPKOSTEN.........................................................................................................................14
6.5 FISCALE CONCERNFINANCIERINGSASPECTEN.........................................................................................14
6.5.1 INLEIDING...................................................................................................................................14
6.5.2 LENINGEN...................................................................................................................................14
6.5.3 KAPITAALINBRENG........................................................................................................................15
6.5.4 BNB 1988/217* EN ART. 10, LID 1, ONDERDEEL D, WET VPB 1969.................................................15
6.5.5 ART. 13B WET VPB 1969...........................................................................................................15
6.5.6 ART. 13BA WET VPB 1969..........................................................................................................17
6.6 OMZETTING VAN EEN VASTE INRICHTING IN EEN DEELNEMING WAARVOOR DE DEELNEMINGSVRIJSTELLING GELDT 23
6.7 HET LIQUIDATIEVERLIES..................................................................................................................23
6.7.1 INLEIDING...................................................................................................................................23
6.7.2 ONTBINDING VAN EEN LICHAAM.....................................................................................................23
6.7.3 DE REIKWIJDTE VAN DE LIQUIDATIEVERLIESREGELING...........................................................................23
6.7.4 DE BEREKENING VAN HET LIQUIDATIEVERLIES.....................................................................................25
,Hoofdstuk 6 – De deelnemingsvrijstelling en deelnemingsverrekening
In beginsel zijn voordelen uit een deelneming vrijgesteld of verrekenbaar. Hierdoor blijven
deze voordelen buiten de winst. De verrekening is een belastingkrediet voor
beleggingsdeelnemingen, zij kunnen zich niet op de vrijstelling beroepen. Ook negatieve
voordelen vallen onder de vrijstelling, zij komen dus niet in aftrek op de winst.
Oneigenlijk gebruik van de vrijstelling is niet toegestaan en hiertegen zijn maatregelen
genomen.
Alle bepalingen hieromtrent zijn in afd. 2.5 VPB opgenomen.
6.1 Inleiding
6.1.1 De werking van de deelnemingsvrijstelling, de deelnemingsverrekening en de CFC-
regeling
Zonder de vrijstellingen zouden VPB-lichamen belast worden over ontvangen dividenden,
echter zijn de winsten bij de dochter al belast in de VPB. Het zou leiden tot een dubbele
heffing, dit is onwenselijk omdat bij meerdere ondernemingen boven elkaar niks overblijft
van de initiële winst. De vrijstelling voorkomt dat de dividenden in aanmerking komen voor
de winst en dus dubbel belast zouden worden.
Deelnemingsverrekening is aan de orden wanneer er voordelen worden genoten uit een
beleggingsdeelneming die niet kwalificeert voor de vrijstelling. De moedermaatschappij
rekent het voordeel uit deze deelneming welk tot de winst, zelfs inclusief de belasting die de
deelneming heeft betaald. Het belastbare bedrag van de moeder wordt daarna verminderd
met het verschuldigde bedrag van de deelneming. Het effect hiervan is dat altijd wordt
bijgeheven tot een VPB-minimumtarief.
De CFC-regeling is van toepassing als een binnenlands belastingplichtige 50% van het belang
in een lichaam gevestigd in een staat welke bij ministeriële regeling is aangewezen. Als dat
lichaam geen wezenlijke economische functie vervult worden uitkeringen door dat lichaam
bij de belastingplichtige tot de winst gerekend (art. 13ab VPB).
6.1.2 Korte historie en rechtsgronden van de deelnemingsvrijstelling en de
deelnemingsverrekening
6.1.2.1 Historie
De deelnemingsvrijstelling is ingevoerd met het doel om de dubbele heffing te voorkomen.
Een dergelijke bepaling bestond al in de IB 1914 waarin de belaste winstuitdeling van een
moedermaatschappij verminderd werd met de door deelnemingen ontvangen dividenden.
De huidige vorm berust op de moeder-dochterrichtlijn.
De deelnemingsverrekening is in 2007 ingevoerd middels de Wet werken aan winst.
De CFC-regeling is ingevoerd ter implementatie van de EU-richtlijn ATAD 1.
6.1.2.2 Rechtsgronden
De rechtsgrond voor de deelnemingsvrijstelling is de ne bis in idem-gedachte, de winst mag
slechts 1 keer belast worden. Hier tegenover staat de gedachte dat elk lichaam economisch
los gezien moet worden, dan is deze vrijstelling lastig te verklaren. Ten aanzien van
buitenlandse deelnemingen wordt het soevereiniteitsbeginsel aangevoerd, het land van de
moedermaatschappij moet zich van de winstheffing onthouden.
De vrijstelling is aangepast na de moeder-dochterrichtlijn, dit is een verplichting vanuit de
EU. Het belangrijkste voorschrift is dat winstuitkeringen bij een moeder niet in de winst
mogen worden betrokken, noch bij de dochter in een bronbelasting. Door de richtlijn gelden
de regels voor grensoverschrijdende situaties binnen de EU, maar in Nederland ook voor
, binnenlandse situaties. In uitzonderingsgevallen zijn lidstaten verplicht om winstuitkeringen
te betlasten (art. 13 lid 17 VPB).
De belastingdruk wordt verhoogd door de deelnemingsverrekening, tot het Nederlandse
VPB-tarief. Hiermee wordt voorkomen dat Nederlandse concerns hun beleggingen in laag
belaste jurisdicties onderbrengen en de voordelen onbelast blijven door de
deelnemingsvrijstelling. Toch is de maatregel geen sanctie, zij is namelijk wel voordeliger dan
geen enkele tegemoetkoming voor ondernemingen die niet kwalificeren voor de vrijstelling.
De CFC-regeling berust op de implementatie van de ATAD 1.
6.2 Het begrip deelneming
6.2.1 Inleiding
Er is een deelneming wanneer een belastingplichtige (art. 13 lid 2 VPB):
- 5% of meer van het nominaal gestorte kapitaal bezit in een aandelenvennootschap
- 5% van de participatiebewijzen bezig in een fonds voor gemene rekening
- Lid is van een coöperatie of vereniging op coöperatieve grondslag
- Een aandeel houdt in een open cv met gerechtigdheid tot 5% van de winst
- Aandeel heeft in een omgekeerde hybride waardoor hij 5% van de winst geniet
Onder omstandigheden zijn 5% van de stemrechten ook voldoende om van een deelneming
te spreken (lid 3). Tot een deelneming worden ook winstbewijzen en
deelnemerschapsvorderingen gerekend die de belastingplichtige heeft op de deelneming (lid
4). In lid 5 zijn nog fictieve deelnemingen opgenomen, deze voldoen niet aan het 5%-
vereiste.
Sinds 2007 is er geen onderscheid in binnen- of buitenlandse deelnemingen. Dit
deelnemingsbegrip geldt voor zowel de vrijstelling als de verrekening.
6.2.2 Een deelneming in een vennootschap op aandelen
6.2.2.1 Algemeen
Voor een deelneming in een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal moet de
belastingplichtige VPB-aandeelhouder zijn en minstens 5% van het nominaal gestorte
kapitaal te bezitten (art. 13 lid 2 sub a VPB). Als hieraan is voldaan hoeft geen verzoek om
toepassing van de deelnemingsvrijstellingen worden gedaan.
6.2.2.2 Aandeelhouderschap
De belastingplichtige moet aandeelouder zijn, hiertoe moet hij juridisch eigenaar zijn van de
aandelen. Je kunt ook aandeelhouder wordt zonder dit doel te hebben, bijvoorbeeld bij de
uitoefening van een optie terwijl de aandelen al doorverkocht zijn (HR).
Het houden van certificaten van aandelen is voldoende voor het zijn van aandeelhouder
(HR).
Houder van aandelenopties.
De houder van callopties (dus hij kan tegen een vaste prijs aandelen inkopen), valt voor het
resultaat en de premie van deze optie onder de deelnemingsvrijstelling, voor zover hij bij de
uitoefening een deelneming verwerft (Falcons-arrest, HR). De grond hiervoor is dat deze
opties anders dubbel belast zouden worden door het gesplitste belang, wat in strijd is met
het doel van de vrijstelling. Er is een gesplitst belang indien als afgesplitste rechten op de
aandelen zij ontstaan door een overeenkomst (HR).
Voorgaande geldt ook voor de putopties (lichaam moet tegen vaste koers aandelen
terugkopen) (HR). Dit voor zover de putoptie bij de uitoefening ervan een deelneming
vormde.
Houder van vruchtgebruik
HOOFDSTUK 6 – DE DEELNEMINGSVRIJSTELLING EN DEELNEMINGSVERREKENING...........................1
6.1 INLEIDING.....................................................................................................................................1
6.1.1 DE WERKING VAN DE DEELNEMINGSVRIJSTELLING, DE DEELNEMINGSVERREKENING EN DE CFC-REGELING.......1
6.1.2 KORTE HISTORIE EN RECHTSGRONDEN VAN DE DEELNEMINGSVRIJSTELLING EN DE DEELNEMINGSVERREKENING.1
6.2 HET BEGRIP DEELNEMING.................................................................................................................2
6.2.1 INLEIDING.....................................................................................................................................2
6.2.2 EEN DEELNEMING IN EEN VENNOOTSCHAP OP AANDELEN......................................................................2
6.2.3 EEN DEELNEMING IN EEN FONDS VOOR GEMENE REKENING....................................................................4
6.2.4 EEN DEELNEMING IN EEN COÖPERATIE...............................................................................................4
6.2.5 EEN DEELNEMING IN EEN OPEN COMMANDITAIRE VENNOOTSCHAP..........................................................4
6.2.6 EEN DEELNEMING IN EEN OMGEKEERDE HYBRIDE.................................................................................4
6.2.7 ONDER EEN DEELNEMING BEGREPEN BEZITTINGEN...............................................................................4
6.2.8 FICTIEVE DEELNEMINGEN.................................................................................................................4
6.2.9 EEN BELANG IN EEN VERENIGING OF ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ............................................5
6.2.10 AFLOPENDE DEELNEMINGEN..........................................................................................................5
6.2.11 DEELNEMINGEN DIE ALS VOORRAAD WORDEN GEHOUDEN...................................................................5
6.2.12 WELKE LICHAMEN KUNNEN EEN DEELNEMING HEBBEN?......................................................................5
6.2.13 WANNEER WORDT EEN DEELNEMING VERKREGEN?............................................................................6
6.3 VOORDELEN UIT DEELNEMINGEN WAARVOOR DE DEELNEMINGSVRIJSTELLING GELDT.......................................6
6.3.1 INLEIDING.....................................................................................................................................6
6.3.2 DE WAARDERING VAN EEN DEELNEMING............................................................................................6
6.3.3 UIT HOOFDE VAN EEN DEELNEMING...................................................................................................7
6.3.4 DIVIDEND.....................................................................................................................................7
6.3.5 KOERSRESULTATEN..........................................................................................................................8
6.3.6 COMPARTIMENTERING....................................................................................................................8
6.3.7 OPTIES.......................................................................................................................................10
6.3.8 EARN-OUTREGELINGEN, PRIJSAANPASSINGEN EN ANTISPECULATIEBEDINGEN............................................11
6.3.9 VALUTARESULTATEN OP RECHTSHANDELINGEN DIE VERBAND HOUDEN MET EEN DEELNEMING.....................12
6.3.10 VOORDELEN UIT HET LIDMAATSCHAP VAN EEN COÖPERATIE................................................................12
6.3.11 ART. 13, LID 18, WET VPB 1969...............................................................................................12
6.3.12 ART. 13, LID 17, WET VPB 1969...............................................................................................12
6.4 DEELNEMINGSKOSTEN EN DEELNEMINGSVRIJSTELLING...........................................................................13
6.4.1 INLEIDING...................................................................................................................................13
6.4.2 ANDERE KOSTEN DAN AAN- EN VERKOOPKOSTEN................................................................................13
6.4.3 AANKOOPKOSTEN.........................................................................................................................13
6.4.4 VERKOOPKOSTEN.........................................................................................................................14
6.5 FISCALE CONCERNFINANCIERINGSASPECTEN.........................................................................................14
6.5.1 INLEIDING...................................................................................................................................14
6.5.2 LENINGEN...................................................................................................................................14
6.5.3 KAPITAALINBRENG........................................................................................................................15
6.5.4 BNB 1988/217* EN ART. 10, LID 1, ONDERDEEL D, WET VPB 1969.................................................15
6.5.5 ART. 13B WET VPB 1969...........................................................................................................15
6.5.6 ART. 13BA WET VPB 1969..........................................................................................................17
6.6 OMZETTING VAN EEN VASTE INRICHTING IN EEN DEELNEMING WAARVOOR DE DEELNEMINGSVRIJSTELLING GELDT 23
6.7 HET LIQUIDATIEVERLIES..................................................................................................................23
6.7.1 INLEIDING...................................................................................................................................23
6.7.2 ONTBINDING VAN EEN LICHAAM.....................................................................................................23
6.7.3 DE REIKWIJDTE VAN DE LIQUIDATIEVERLIESREGELING...........................................................................23
6.7.4 DE BEREKENING VAN HET LIQUIDATIEVERLIES.....................................................................................25
,Hoofdstuk 6 – De deelnemingsvrijstelling en deelnemingsverrekening
In beginsel zijn voordelen uit een deelneming vrijgesteld of verrekenbaar. Hierdoor blijven
deze voordelen buiten de winst. De verrekening is een belastingkrediet voor
beleggingsdeelnemingen, zij kunnen zich niet op de vrijstelling beroepen. Ook negatieve
voordelen vallen onder de vrijstelling, zij komen dus niet in aftrek op de winst.
Oneigenlijk gebruik van de vrijstelling is niet toegestaan en hiertegen zijn maatregelen
genomen.
Alle bepalingen hieromtrent zijn in afd. 2.5 VPB opgenomen.
6.1 Inleiding
6.1.1 De werking van de deelnemingsvrijstelling, de deelnemingsverrekening en de CFC-
regeling
Zonder de vrijstellingen zouden VPB-lichamen belast worden over ontvangen dividenden,
echter zijn de winsten bij de dochter al belast in de VPB. Het zou leiden tot een dubbele
heffing, dit is onwenselijk omdat bij meerdere ondernemingen boven elkaar niks overblijft
van de initiële winst. De vrijstelling voorkomt dat de dividenden in aanmerking komen voor
de winst en dus dubbel belast zouden worden.
Deelnemingsverrekening is aan de orden wanneer er voordelen worden genoten uit een
beleggingsdeelneming die niet kwalificeert voor de vrijstelling. De moedermaatschappij
rekent het voordeel uit deze deelneming welk tot de winst, zelfs inclusief de belasting die de
deelneming heeft betaald. Het belastbare bedrag van de moeder wordt daarna verminderd
met het verschuldigde bedrag van de deelneming. Het effect hiervan is dat altijd wordt
bijgeheven tot een VPB-minimumtarief.
De CFC-regeling is van toepassing als een binnenlands belastingplichtige 50% van het belang
in een lichaam gevestigd in een staat welke bij ministeriële regeling is aangewezen. Als dat
lichaam geen wezenlijke economische functie vervult worden uitkeringen door dat lichaam
bij de belastingplichtige tot de winst gerekend (art. 13ab VPB).
6.1.2 Korte historie en rechtsgronden van de deelnemingsvrijstelling en de
deelnemingsverrekening
6.1.2.1 Historie
De deelnemingsvrijstelling is ingevoerd met het doel om de dubbele heffing te voorkomen.
Een dergelijke bepaling bestond al in de IB 1914 waarin de belaste winstuitdeling van een
moedermaatschappij verminderd werd met de door deelnemingen ontvangen dividenden.
De huidige vorm berust op de moeder-dochterrichtlijn.
De deelnemingsverrekening is in 2007 ingevoerd middels de Wet werken aan winst.
De CFC-regeling is ingevoerd ter implementatie van de EU-richtlijn ATAD 1.
6.1.2.2 Rechtsgronden
De rechtsgrond voor de deelnemingsvrijstelling is de ne bis in idem-gedachte, de winst mag
slechts 1 keer belast worden. Hier tegenover staat de gedachte dat elk lichaam economisch
los gezien moet worden, dan is deze vrijstelling lastig te verklaren. Ten aanzien van
buitenlandse deelnemingen wordt het soevereiniteitsbeginsel aangevoerd, het land van de
moedermaatschappij moet zich van de winstheffing onthouden.
De vrijstelling is aangepast na de moeder-dochterrichtlijn, dit is een verplichting vanuit de
EU. Het belangrijkste voorschrift is dat winstuitkeringen bij een moeder niet in de winst
mogen worden betrokken, noch bij de dochter in een bronbelasting. Door de richtlijn gelden
de regels voor grensoverschrijdende situaties binnen de EU, maar in Nederland ook voor
, binnenlandse situaties. In uitzonderingsgevallen zijn lidstaten verplicht om winstuitkeringen
te betlasten (art. 13 lid 17 VPB).
De belastingdruk wordt verhoogd door de deelnemingsverrekening, tot het Nederlandse
VPB-tarief. Hiermee wordt voorkomen dat Nederlandse concerns hun beleggingen in laag
belaste jurisdicties onderbrengen en de voordelen onbelast blijven door de
deelnemingsvrijstelling. Toch is de maatregel geen sanctie, zij is namelijk wel voordeliger dan
geen enkele tegemoetkoming voor ondernemingen die niet kwalificeren voor de vrijstelling.
De CFC-regeling berust op de implementatie van de ATAD 1.
6.2 Het begrip deelneming
6.2.1 Inleiding
Er is een deelneming wanneer een belastingplichtige (art. 13 lid 2 VPB):
- 5% of meer van het nominaal gestorte kapitaal bezit in een aandelenvennootschap
- 5% van de participatiebewijzen bezig in een fonds voor gemene rekening
- Lid is van een coöperatie of vereniging op coöperatieve grondslag
- Een aandeel houdt in een open cv met gerechtigdheid tot 5% van de winst
- Aandeel heeft in een omgekeerde hybride waardoor hij 5% van de winst geniet
Onder omstandigheden zijn 5% van de stemrechten ook voldoende om van een deelneming
te spreken (lid 3). Tot een deelneming worden ook winstbewijzen en
deelnemerschapsvorderingen gerekend die de belastingplichtige heeft op de deelneming (lid
4). In lid 5 zijn nog fictieve deelnemingen opgenomen, deze voldoen niet aan het 5%-
vereiste.
Sinds 2007 is er geen onderscheid in binnen- of buitenlandse deelnemingen. Dit
deelnemingsbegrip geldt voor zowel de vrijstelling als de verrekening.
6.2.2 Een deelneming in een vennootschap op aandelen
6.2.2.1 Algemeen
Voor een deelneming in een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal moet de
belastingplichtige VPB-aandeelhouder zijn en minstens 5% van het nominaal gestorte
kapitaal te bezitten (art. 13 lid 2 sub a VPB). Als hieraan is voldaan hoeft geen verzoek om
toepassing van de deelnemingsvrijstellingen worden gedaan.
6.2.2.2 Aandeelhouderschap
De belastingplichtige moet aandeelouder zijn, hiertoe moet hij juridisch eigenaar zijn van de
aandelen. Je kunt ook aandeelhouder wordt zonder dit doel te hebben, bijvoorbeeld bij de
uitoefening van een optie terwijl de aandelen al doorverkocht zijn (HR).
Het houden van certificaten van aandelen is voldoende voor het zijn van aandeelhouder
(HR).
Houder van aandelenopties.
De houder van callopties (dus hij kan tegen een vaste prijs aandelen inkopen), valt voor het
resultaat en de premie van deze optie onder de deelnemingsvrijstelling, voor zover hij bij de
uitoefening een deelneming verwerft (Falcons-arrest, HR). De grond hiervoor is dat deze
opties anders dubbel belast zouden worden door het gesplitste belang, wat in strijd is met
het doel van de vrijstelling. Er is een gesplitst belang indien als afgesplitste rechten op de
aandelen zij ontstaan door een overeenkomst (HR).
Voorgaande geldt ook voor de putopties (lichaam moet tegen vaste koers aandelen
terugkopen) (HR). Dit voor zover de putoptie bij de uitoefening ervan een deelneming
vormde.
Houder van vruchtgebruik