Leerdoelen weefsels deel 2
Leerdoelen Bloed
op te noemen welke cellen er in het bloed voorkomen en
de samenstelling van het bloedplasma beschrijven
In het bloed komen 3 soorten cellen voor; erythrocyten (rode
bloedcellen), leukocyten (witte bloedcellen) & trombocyten
(bloedplaatjes).
Het bloedplasma (pH = 7.4, 58%) bestaat uit voornamelijk uit water (92%) en
plasma-eiwitten (waarvan albumine, globuline en fibrinogeen). Ook bevat het
elektrocyten en nutriënten. Het albumine zorgt voor het houden van de
osmotische druk, fibrinogeen zorgt voor cross-links zodat bloed niet uit kleine
vaatjes van treden, bloedstolling. Ook zit er nog globuline (transport, afweer) en
andere eiwitten in voor bv hormonen, enzymen en stolling.
Het hematocriet is ong 42% (rode bloedcellen) in het bloed.
erythrocyten, thrombocyten en de verschillende leukocyten te herkennen
aan hun grootte, vorm of andere morfologische kenmerken, zoals de vorm
van de nucleus
de functies van erythrocyten, leukocyten en thrombocyten en de eiwitten
die voorkomen in het bloedplasma te benoemen en uit te leggen
erythrocyten = rode bloedcellen hebben geen kern en zijn compleet gevuld
met zuurstofdragend-hemoglobine (verlaten niet de bloedstroom).
Ze zijn aan de buitenranden dikker dan in het midden = biconcave
vorm (7.5 um). Ze zijn vrij flexibel. Ze bepalen de viscositeit
(stroperigheid) van het bloed.
Thrombocyten = bloedplaatjes, erg klein, geen celkern,
membraangebonden fragmenten (2-4 um). Ze komen van de scheiding van
eindes van cytoplasmatische processen. Ze zorgen voor het klonteren van
bloed en helpen van het herstellen van kleine scheuren in bloedvaatjes.
leukocyten = witte bloedcellen hebben diverse functies en maken
onderdeel uit van de hoofddefensie mechanismen tegen infectie. Ze verlaten de
bloedbaan en migreren naar weefsels waar ze functioneel worden
voor de immuniteit. Hier laten ze cytokines vrij. Er zijn twee
groepen; granulocyten & agranulocyten (ingedeeld op
dichtheid en cytoplasmatische granules). Granulocyten;
neutrofielen, eosinofiele en basofielen.
Agranulocyten hebben geen specifieke
granules, maar verplaatste lysosomen, dit
zijn de lymfocyten en monocyten. De kern
zijn bolvorming en niet gelobd.
Een basofiel; tweelobbige kern (15 um). Een
eosinofiel; tweelobbige kern (15 um) en
een neutrofiel; niervormige kern (20 um).
,Een monocyt; niervormige kern (25 um). De grootte is ingedeeld met
ezelsbruggetje ‘’Never let monkeys eat banana’s’’ (rechts kleinst).
de flexibiliteit van de erythrocyt-membraan te verklaren uit de moleculaire
samenstelling ervan
het erythrocyt membraan bestaat voor 40% uit lipiden, 10% koolhydraten en
50% eiwitten, waarvan de meeste integrale membraaneiwitten zijn. Verschillende
perifere eiwitten zijn gebonden met het binnenste oppervlak van het membraan,
bv spectrin, dimeren die gebonden zijn aan actine, en ankyrin, die ankert de
spectrin aan glycoporines. Het submembraan meshwork helpt het stabiliseren
van het membraan, cel-vorm en zorgt voor elasticiteit om door capillairen te
gaan.
uit te leggen hoe hemoglobine zuurstof bindt en beredeneren aan de hand
van de dissociatie-curve wanneer zuurstof wordt opgenomen of afgegeven
Hemoglobine bevat een heemgroep waarin ijzer zit, waaromheen de
poryphorine ring zit. Het zuurstof bindt aan het ijzer, waarbij er 4 groepen
zitten per hemoglobine en zo satureert het molecuul. De functie is het transport
van CO2 en O2. Alleen zuurstof oplossing in bloed is te laag.
In de longen bij de alveoli is 98% van hemoglobine gesatureerd
met zuurstof. een rustende cel maar 75% en in sport daalt de pO2,
waardoor er meer O2 afgifte is en dus 34% gesatureerd is. In de
longen is een hoge pO2 (tov veneuse bloed), dit zorgt voor O2
opname, lage pCO2, dus CO2 afgifte. In het weefsel is een lage pO2
(tov arterieel bloed), dus O2 opname, hoge pCO2, dus CO2
opname.
het Bohr-effect in verband te brengen met veranderingen in pH,
temperatuur en CO2 concentratie
Bij verzuring, dus een lagere pH schuift de curve naar rechts. Door
eenzelfde pO2 waarde, zal er meer zuurstof worden afgegeven aan
het weefsel en dus een lagere saturatie (als het naar links verschoof
zou er meer gebonden zijn, dus te langzaam O2 afgifte). Bij een
hogere temperatuur (bv door sporten), zal de curve naar rechts
verschuiven (O2 makkelijker los Hb). Bij een hogere pCO2 (bv
actieve weefsels), schuift de curve naar rechts. Bij de aanwezigheid
van meer 2,3-BPG (glycolyse onderdeel), schuift de curve naar
rechts voor meer O2 afgifte (bv in zwangerschap moeder aan kind).
het transport van CO2 uit te leggen en aangeven hoe dit
verschilt van zuurstoftransport
Er zijn 3 manieren van CO2-transport. 1) 7% is
opgelost in plasma vervoer. 2) 23%, een deel CO2
bindt aan het hemoglobine (competitie zuurstof,
efficiënt voor afgifte O2 bij weefsels). 3) omzet van
CO2 tot bicarbonaten (CO2 + water). Het H+ wat
ontstaat bindt aan het hemoglobine: HCO3-.
de moleculaire verschillen tussen de bloedgroepen uit te
leggen
, Er zijn twee factoren voor bloedgroepen; Rhesussysteem (vooral eiwitten aan
membraan gebonden) is positief of negatief & ABO (een suikerbasis die vastzit
aan het glycoporine) waarvan O-antigeen (galactose en glucose heeft), B-
antigeen (twee galactose en 1 glucose) & A-antigeen (N-acetylgalactosamide aan
galactose met glucose). Bloedgroep O negatief is de universele donor &
bloedgroep AB is de universele acceptor. De antilichamen zijn dankzij een
verdunningsfactor minder belangrijk. Het fenotype is afhankelijk van de
recessieve O-groep en dominanten A en B groep. ABO is geen risico van moeder
aan foetus dmv antilichamen omdat dat met IgM gevormd is en niet door de
placenta kan. Bij een rhesus-negatieve moeder met een rhesus-positief kind wel,
omdat hier IgG wel door de placenta kan. De oplossing is na het 1 e kind anti-D-
antilichamen toedienen.
te beschrijven hoe bloedcellen geproduceerd worden
en welke condities bloedcelproductie bevorderen
Bloedcelproductie wordt de balans waargenomen in de
nieren. Mocht deze balans te laag zijn dan scheiden de
nieren EPO uit. Dit stimuleert het beenmerg tot productie
van nieuwe erythrocyten. Hierdoor verhoogt de hematocrietwaarde, wat zorgt
voor meet O2-transport in het bloed. Het EPO is wel afhankelijk van testosteron
(daarom mannen vaak een hogere hematocrietwaarde).
uit te leggen wat hematokrietwaarde is en hoe deze bepaald kan worden
De hematokrietwaarde is de waarde voor de hoeveelheid rode bloedcellen ten
opzichte van de rest van het bloed. Dankzij het centrifugeren van een buisje
bloed, zal het sediment dat onderin zit de rode bloedcellen zijn, omdat deze het
zwaarste zijn. (volume rode bloedcellen tov geheel volume). Dit is te berekenen
door bloed in een glascapillaire te centrifugeren en vervolgens te meten met een
hematocrietmeter. Een verhoogd hematocriet komt van EPO (hoogte) of verlaagd
door zwangerschap bij vergroting plasmavolume. Na een grote bloeding is Ht
waarde eerst gelijk (verlies alles), vervolgens start de plasma productie sneller op
dan de rode bloedcellen.
volume rode bloedcellen
Hematocriet =
volume geheel
uit te leggen wat Mean Corpuscular Volume (MCV), Mean Corpuscular
Hemoglobin (MCH) en Mean Corpuscular Hemoglobine Concentration
(MCHC) inhouden en welke vormen van anemie je hiermee kunt aantonen
onderstaande waarden interpreteren en analyseren
verkregen data te visualiseren, interpreteren en analyseren met behulp
van beschrijvende statistiek
Mean corpuscular volume (MCV) = het gemiddelde erythrocyt volume.
Deze verandert bij verschillende vormen van anemie. Het maakt onderscheidt in
l
hematocrietwaarde ( )
microcyten, normocyten en macrocyten. MCV = l . In
aantal erythrocyten( per l)
femtoliter (10-15).
Leerdoelen Bloed
op te noemen welke cellen er in het bloed voorkomen en
de samenstelling van het bloedplasma beschrijven
In het bloed komen 3 soorten cellen voor; erythrocyten (rode
bloedcellen), leukocyten (witte bloedcellen) & trombocyten
(bloedplaatjes).
Het bloedplasma (pH = 7.4, 58%) bestaat uit voornamelijk uit water (92%) en
plasma-eiwitten (waarvan albumine, globuline en fibrinogeen). Ook bevat het
elektrocyten en nutriënten. Het albumine zorgt voor het houden van de
osmotische druk, fibrinogeen zorgt voor cross-links zodat bloed niet uit kleine
vaatjes van treden, bloedstolling. Ook zit er nog globuline (transport, afweer) en
andere eiwitten in voor bv hormonen, enzymen en stolling.
Het hematocriet is ong 42% (rode bloedcellen) in het bloed.
erythrocyten, thrombocyten en de verschillende leukocyten te herkennen
aan hun grootte, vorm of andere morfologische kenmerken, zoals de vorm
van de nucleus
de functies van erythrocyten, leukocyten en thrombocyten en de eiwitten
die voorkomen in het bloedplasma te benoemen en uit te leggen
erythrocyten = rode bloedcellen hebben geen kern en zijn compleet gevuld
met zuurstofdragend-hemoglobine (verlaten niet de bloedstroom).
Ze zijn aan de buitenranden dikker dan in het midden = biconcave
vorm (7.5 um). Ze zijn vrij flexibel. Ze bepalen de viscositeit
(stroperigheid) van het bloed.
Thrombocyten = bloedplaatjes, erg klein, geen celkern,
membraangebonden fragmenten (2-4 um). Ze komen van de scheiding van
eindes van cytoplasmatische processen. Ze zorgen voor het klonteren van
bloed en helpen van het herstellen van kleine scheuren in bloedvaatjes.
leukocyten = witte bloedcellen hebben diverse functies en maken
onderdeel uit van de hoofddefensie mechanismen tegen infectie. Ze verlaten de
bloedbaan en migreren naar weefsels waar ze functioneel worden
voor de immuniteit. Hier laten ze cytokines vrij. Er zijn twee
groepen; granulocyten & agranulocyten (ingedeeld op
dichtheid en cytoplasmatische granules). Granulocyten;
neutrofielen, eosinofiele en basofielen.
Agranulocyten hebben geen specifieke
granules, maar verplaatste lysosomen, dit
zijn de lymfocyten en monocyten. De kern
zijn bolvorming en niet gelobd.
Een basofiel; tweelobbige kern (15 um). Een
eosinofiel; tweelobbige kern (15 um) en
een neutrofiel; niervormige kern (20 um).
,Een monocyt; niervormige kern (25 um). De grootte is ingedeeld met
ezelsbruggetje ‘’Never let monkeys eat banana’s’’ (rechts kleinst).
de flexibiliteit van de erythrocyt-membraan te verklaren uit de moleculaire
samenstelling ervan
het erythrocyt membraan bestaat voor 40% uit lipiden, 10% koolhydraten en
50% eiwitten, waarvan de meeste integrale membraaneiwitten zijn. Verschillende
perifere eiwitten zijn gebonden met het binnenste oppervlak van het membraan,
bv spectrin, dimeren die gebonden zijn aan actine, en ankyrin, die ankert de
spectrin aan glycoporines. Het submembraan meshwork helpt het stabiliseren
van het membraan, cel-vorm en zorgt voor elasticiteit om door capillairen te
gaan.
uit te leggen hoe hemoglobine zuurstof bindt en beredeneren aan de hand
van de dissociatie-curve wanneer zuurstof wordt opgenomen of afgegeven
Hemoglobine bevat een heemgroep waarin ijzer zit, waaromheen de
poryphorine ring zit. Het zuurstof bindt aan het ijzer, waarbij er 4 groepen
zitten per hemoglobine en zo satureert het molecuul. De functie is het transport
van CO2 en O2. Alleen zuurstof oplossing in bloed is te laag.
In de longen bij de alveoli is 98% van hemoglobine gesatureerd
met zuurstof. een rustende cel maar 75% en in sport daalt de pO2,
waardoor er meer O2 afgifte is en dus 34% gesatureerd is. In de
longen is een hoge pO2 (tov veneuse bloed), dit zorgt voor O2
opname, lage pCO2, dus CO2 afgifte. In het weefsel is een lage pO2
(tov arterieel bloed), dus O2 opname, hoge pCO2, dus CO2
opname.
het Bohr-effect in verband te brengen met veranderingen in pH,
temperatuur en CO2 concentratie
Bij verzuring, dus een lagere pH schuift de curve naar rechts. Door
eenzelfde pO2 waarde, zal er meer zuurstof worden afgegeven aan
het weefsel en dus een lagere saturatie (als het naar links verschoof
zou er meer gebonden zijn, dus te langzaam O2 afgifte). Bij een
hogere temperatuur (bv door sporten), zal de curve naar rechts
verschuiven (O2 makkelijker los Hb). Bij een hogere pCO2 (bv
actieve weefsels), schuift de curve naar rechts. Bij de aanwezigheid
van meer 2,3-BPG (glycolyse onderdeel), schuift de curve naar
rechts voor meer O2 afgifte (bv in zwangerschap moeder aan kind).
het transport van CO2 uit te leggen en aangeven hoe dit
verschilt van zuurstoftransport
Er zijn 3 manieren van CO2-transport. 1) 7% is
opgelost in plasma vervoer. 2) 23%, een deel CO2
bindt aan het hemoglobine (competitie zuurstof,
efficiënt voor afgifte O2 bij weefsels). 3) omzet van
CO2 tot bicarbonaten (CO2 + water). Het H+ wat
ontstaat bindt aan het hemoglobine: HCO3-.
de moleculaire verschillen tussen de bloedgroepen uit te
leggen
, Er zijn twee factoren voor bloedgroepen; Rhesussysteem (vooral eiwitten aan
membraan gebonden) is positief of negatief & ABO (een suikerbasis die vastzit
aan het glycoporine) waarvan O-antigeen (galactose en glucose heeft), B-
antigeen (twee galactose en 1 glucose) & A-antigeen (N-acetylgalactosamide aan
galactose met glucose). Bloedgroep O negatief is de universele donor &
bloedgroep AB is de universele acceptor. De antilichamen zijn dankzij een
verdunningsfactor minder belangrijk. Het fenotype is afhankelijk van de
recessieve O-groep en dominanten A en B groep. ABO is geen risico van moeder
aan foetus dmv antilichamen omdat dat met IgM gevormd is en niet door de
placenta kan. Bij een rhesus-negatieve moeder met een rhesus-positief kind wel,
omdat hier IgG wel door de placenta kan. De oplossing is na het 1 e kind anti-D-
antilichamen toedienen.
te beschrijven hoe bloedcellen geproduceerd worden
en welke condities bloedcelproductie bevorderen
Bloedcelproductie wordt de balans waargenomen in de
nieren. Mocht deze balans te laag zijn dan scheiden de
nieren EPO uit. Dit stimuleert het beenmerg tot productie
van nieuwe erythrocyten. Hierdoor verhoogt de hematocrietwaarde, wat zorgt
voor meet O2-transport in het bloed. Het EPO is wel afhankelijk van testosteron
(daarom mannen vaak een hogere hematocrietwaarde).
uit te leggen wat hematokrietwaarde is en hoe deze bepaald kan worden
De hematokrietwaarde is de waarde voor de hoeveelheid rode bloedcellen ten
opzichte van de rest van het bloed. Dankzij het centrifugeren van een buisje
bloed, zal het sediment dat onderin zit de rode bloedcellen zijn, omdat deze het
zwaarste zijn. (volume rode bloedcellen tov geheel volume). Dit is te berekenen
door bloed in een glascapillaire te centrifugeren en vervolgens te meten met een
hematocrietmeter. Een verhoogd hematocriet komt van EPO (hoogte) of verlaagd
door zwangerschap bij vergroting plasmavolume. Na een grote bloeding is Ht
waarde eerst gelijk (verlies alles), vervolgens start de plasma productie sneller op
dan de rode bloedcellen.
volume rode bloedcellen
Hematocriet =
volume geheel
uit te leggen wat Mean Corpuscular Volume (MCV), Mean Corpuscular
Hemoglobin (MCH) en Mean Corpuscular Hemoglobine Concentration
(MCHC) inhouden en welke vormen van anemie je hiermee kunt aantonen
onderstaande waarden interpreteren en analyseren
verkregen data te visualiseren, interpreteren en analyseren met behulp
van beschrijvende statistiek
Mean corpuscular volume (MCV) = het gemiddelde erythrocyt volume.
Deze verandert bij verschillende vormen van anemie. Het maakt onderscheidt in
l
hematocrietwaarde ( )
microcyten, normocyten en macrocyten. MCV = l . In
aantal erythrocyten( per l)
femtoliter (10-15).