Leerdoelen Weefsels deel 1
HE-kleuring; Hematoxyline (basische stof, kleurt de zure
componenten blauw/paars, basofiel, o.a. DNA/RNA) & eosine
(zure stof, kleurt basische componenten roze/rood, eosinofiel,
kernen)
PAS-kleuring; complexe koolhydraten zichtbaar maken, roze/rood
maken door oxidatiereactie (structuren vaak in bindweefsel,
slijm, basaalmembraan).
AZAN-kleuring; steunweefsel met collageen zichtbaar maken, 3
kleurstoffen; blauw (collageen, basaalmembraan, mucine),
donkerrood (celkernen) & rood/oranje (cytoplasma).
Orceïne-kleuring; elastische vezels in weefsel zichtbaar maken
met bruin/oranje kleur.
Epithelia
de algemene bouw, het vóórkomen en de functies van epitheelweefsel te
beschrijven
voor alle epithelia geldt dat het een goede afscheidingslaag vormt tussen de
buitenwereld en de weefsellaag eronder; bindweefsel. Eigenschappen: allen
bestaan enkel uit cellen die goed met elkaar verankerd zijn en hebben een
uitgebreid mechanisch cytoskelet (weerstand, beschermlaag).
de indeling, classificatie van epithelia en het vóórkomen van de
verschillende soorten epitheel in het lichaam en de (specifieke) functie
ervan te beschrijven
eenlagig epitheel (simple)
- Plaveisel (omlijning bloedvaten en luchtzakken,
lymfe): enkellaags zodat door de dunne laag diffusie
plaats kan vinden (dunne platte, bescherming, diffusie,
barrière)
- Cilindrisch (bv darmepitheel, verteringsstelsel,
microvilli, slijmbekercellen): zuilvormig , cellen voor
secretie en actieve absorptie. De celkernen liggen
, onderin bij het basaalmembraan. (hoger dan breed, bescherming,
barrière, beweging vloeistof)
- kubisch (bv klierweefsel, nieren): vierkante cellen, vooral voor secretie en
afgifte stoffen en bedekking. (vierkant, bescherming, barrière, vervoeren
klierproducten)
meerlagig epitheel (stratified)
- plaveisel (verhoornd, bv epidermis, hoornlaag voor tegen uitdroging)
naarmate het oppervlak nemen de cellen meer keratine op voor de dode
huidlaag te vormen.
- onverhoornd (bv mondholte, anus, vagina, minder gevaar voor
uitdroging dus geen hoornlaag): meerlaags en hersteld snel
verschillende membraanspecialisaties van epitheelcellen te benoemen en
hun functie te beschrijven
Aan de apicale kant zitten de villi/microvilli voor de oppervlaktevergroting op
meer op te nemen uit de darm. Aan de basolaterale kant zitten de junctions voor
stevigheid en ondoorlaatbaarheid en om stoffen naar de weefsels door te kunnen
geven.
de verschillende cytoskelet-elementen in epitheelcellen te beschrijven met
functie
Actine filamenten: in de buurt van celmembraan, geven zijn vorm en
beweeglijkheid.
Intermediaire filamenten: verschillende functies, afhankelijk celtype,
mechanische kracht.
Microtubules: belangrijk bij celdeling uit elkaar trekken van chromosomen en
transport vesicles. Ze bepalen de locatie van organellen, vormen mitotische spin.
de cel-cel junctions te beschrijven met de eiwitten die hierbij betrokken
zijn en welke junctions het meest belangrijk zijn voor het type epitheel
(functie)
Tight junctions vormen een barrière tussen
aanliggende cellen. Ze bestaat uit claudin en occludin.
Adherent junctions zorgt voor plaatsen van sterke cel
adhesie. Deze zijn afhankelijk van cadherines die binden
aan catenines voor het binden aan actine filamenten.
Gap junctions functioneren als kanalen voor
communicatie tussen aanliggende cellen. Ze bestaan uit
vele connexons (epitheel, hartspier, bindweefsel)
Desmosomen zijn gebonden aan intermediaire filamenten in de cel, zorgen voor
sterke bindings punten. Een disc figuur met cadherines die binden aan
intermediaire filamenten.
Hemidesmosomen binden de epitheelcellen aan het onderliggende basale
lamina. Zijn een soort half desmosomen, en binden aan laminine moleculen.
te beschrijven hoe epithelia verbonden zijn aan onderliggend weefsel
, De epithelia zijn verbonden aan het onderliggende weefsel dankzij
de hemidesmosomen, doordat deze de cellen vastzetten om de
basale lamina. Dankzij het golven van de stratum basale, vindt er
een oppervlaktevergroting plaats en dat zorgt ervoor dat er meer
aanhechting is van het epitheel met het bindweefsel.
het ontstaan van exocriene en endocriene klieren te
beschrijven
Klieren ontstaan uit epitheelcellen. De exocriene klieren zitten
nog verbonden aan de epitheellaag en vormt zo een afvoerbuis, wat apicaal
stoffen afgeeft. De endocriene klieren zijn afgesnoerd van de epitheellaag en
geven via de basolaterale kant de stoffen af aan bloedvaten.
uit te leggen wat het begrip polariteit betekent in epitheel en
epitheelcellen en een voorbeeld te geven
De twee kanten van de cel verschillen van elkaar in compositie. De cel bevat een
apicale kant (bij lumen, met villi) en een basale kant (bij basale lamina) die
structureel van elkaar verschillen. Het zorgt aan het apicale oppervlak ervoor dat
er microvilli op zitten die voor oppervlaktevergroting zorgen om zo de stoffen uit
de lumen op te kunnen nemen. De basale kant zorgt ervoor dat de stoffen dan
met transporters weer naar het weefsel verplaatst kan worden. de polariteit
wordt gehandhaafd dankzij de tight junctions. Ook hemidesmosomen en
desmosomen zorgen ervoor dat de cel op zn plek blijft voor de handhaving van
polariteit.
uit te leggen hoe een epitheellaag mechanische stevigheid verkrijgt
De intermediaire filamenten zijn mechanische gezien het sterkste,
omdat ze een netwerk vormen in de cel en zo cellen aan elkaar binden. De
actine filamenten vormen een soort band aan de apicale kant die ook
zorgt voor stevigheid. De junctions zijn onderling steeds verbonden met
het cytoskelet en ondersteunen zo elkaar ook.
uit te leggen hoe epithelia van voedingsstoffen en zuurstof worden
voorzien en hun afvalproducten kunnen afvoeren
De epithelia kunnen via de onderste lagen van zuurstof en voedingsstoffen
worden voorzien, dankzij de diffusie tussen de cellen door vanuit de bloedvaten.
Doordat de tight junctions pas in de stratum granulosum (net onder
verhoornd gedeelte) zitten, kunnen de stoffen gewoon nog door de laag heen
diffunderen vanuit het bindweefsel (want geen bloedvaten in epitheel).
Side notes
Muceuze klieren (meest rechter plaatje) zijn geglycosyleerde eiwitten,
trekken water aan, weggewassen bij histologie dus geen kleur (PAS) (vaak groter,
bevatten platte basale kernen, het cytoplasma bevat secretoire granules, licht uit
onder microscoop).
Sereuze klieren (midden en links) hebben niet-geglycolyseerde eiwitten, veel
RER/golgi, secreetkorrels apicaal (basofiel, donker onder microscoop) (een klein
centraal lumen).
HE-kleuring; Hematoxyline (basische stof, kleurt de zure
componenten blauw/paars, basofiel, o.a. DNA/RNA) & eosine
(zure stof, kleurt basische componenten roze/rood, eosinofiel,
kernen)
PAS-kleuring; complexe koolhydraten zichtbaar maken, roze/rood
maken door oxidatiereactie (structuren vaak in bindweefsel,
slijm, basaalmembraan).
AZAN-kleuring; steunweefsel met collageen zichtbaar maken, 3
kleurstoffen; blauw (collageen, basaalmembraan, mucine),
donkerrood (celkernen) & rood/oranje (cytoplasma).
Orceïne-kleuring; elastische vezels in weefsel zichtbaar maken
met bruin/oranje kleur.
Epithelia
de algemene bouw, het vóórkomen en de functies van epitheelweefsel te
beschrijven
voor alle epithelia geldt dat het een goede afscheidingslaag vormt tussen de
buitenwereld en de weefsellaag eronder; bindweefsel. Eigenschappen: allen
bestaan enkel uit cellen die goed met elkaar verankerd zijn en hebben een
uitgebreid mechanisch cytoskelet (weerstand, beschermlaag).
de indeling, classificatie van epithelia en het vóórkomen van de
verschillende soorten epitheel in het lichaam en de (specifieke) functie
ervan te beschrijven
eenlagig epitheel (simple)
- Plaveisel (omlijning bloedvaten en luchtzakken,
lymfe): enkellaags zodat door de dunne laag diffusie
plaats kan vinden (dunne platte, bescherming, diffusie,
barrière)
- Cilindrisch (bv darmepitheel, verteringsstelsel,
microvilli, slijmbekercellen): zuilvormig , cellen voor
secretie en actieve absorptie. De celkernen liggen
, onderin bij het basaalmembraan. (hoger dan breed, bescherming,
barrière, beweging vloeistof)
- kubisch (bv klierweefsel, nieren): vierkante cellen, vooral voor secretie en
afgifte stoffen en bedekking. (vierkant, bescherming, barrière, vervoeren
klierproducten)
meerlagig epitheel (stratified)
- plaveisel (verhoornd, bv epidermis, hoornlaag voor tegen uitdroging)
naarmate het oppervlak nemen de cellen meer keratine op voor de dode
huidlaag te vormen.
- onverhoornd (bv mondholte, anus, vagina, minder gevaar voor
uitdroging dus geen hoornlaag): meerlaags en hersteld snel
verschillende membraanspecialisaties van epitheelcellen te benoemen en
hun functie te beschrijven
Aan de apicale kant zitten de villi/microvilli voor de oppervlaktevergroting op
meer op te nemen uit de darm. Aan de basolaterale kant zitten de junctions voor
stevigheid en ondoorlaatbaarheid en om stoffen naar de weefsels door te kunnen
geven.
de verschillende cytoskelet-elementen in epitheelcellen te beschrijven met
functie
Actine filamenten: in de buurt van celmembraan, geven zijn vorm en
beweeglijkheid.
Intermediaire filamenten: verschillende functies, afhankelijk celtype,
mechanische kracht.
Microtubules: belangrijk bij celdeling uit elkaar trekken van chromosomen en
transport vesicles. Ze bepalen de locatie van organellen, vormen mitotische spin.
de cel-cel junctions te beschrijven met de eiwitten die hierbij betrokken
zijn en welke junctions het meest belangrijk zijn voor het type epitheel
(functie)
Tight junctions vormen een barrière tussen
aanliggende cellen. Ze bestaat uit claudin en occludin.
Adherent junctions zorgt voor plaatsen van sterke cel
adhesie. Deze zijn afhankelijk van cadherines die binden
aan catenines voor het binden aan actine filamenten.
Gap junctions functioneren als kanalen voor
communicatie tussen aanliggende cellen. Ze bestaan uit
vele connexons (epitheel, hartspier, bindweefsel)
Desmosomen zijn gebonden aan intermediaire filamenten in de cel, zorgen voor
sterke bindings punten. Een disc figuur met cadherines die binden aan
intermediaire filamenten.
Hemidesmosomen binden de epitheelcellen aan het onderliggende basale
lamina. Zijn een soort half desmosomen, en binden aan laminine moleculen.
te beschrijven hoe epithelia verbonden zijn aan onderliggend weefsel
, De epithelia zijn verbonden aan het onderliggende weefsel dankzij
de hemidesmosomen, doordat deze de cellen vastzetten om de
basale lamina. Dankzij het golven van de stratum basale, vindt er
een oppervlaktevergroting plaats en dat zorgt ervoor dat er meer
aanhechting is van het epitheel met het bindweefsel.
het ontstaan van exocriene en endocriene klieren te
beschrijven
Klieren ontstaan uit epitheelcellen. De exocriene klieren zitten
nog verbonden aan de epitheellaag en vormt zo een afvoerbuis, wat apicaal
stoffen afgeeft. De endocriene klieren zijn afgesnoerd van de epitheellaag en
geven via de basolaterale kant de stoffen af aan bloedvaten.
uit te leggen wat het begrip polariteit betekent in epitheel en
epitheelcellen en een voorbeeld te geven
De twee kanten van de cel verschillen van elkaar in compositie. De cel bevat een
apicale kant (bij lumen, met villi) en een basale kant (bij basale lamina) die
structureel van elkaar verschillen. Het zorgt aan het apicale oppervlak ervoor dat
er microvilli op zitten die voor oppervlaktevergroting zorgen om zo de stoffen uit
de lumen op te kunnen nemen. De basale kant zorgt ervoor dat de stoffen dan
met transporters weer naar het weefsel verplaatst kan worden. de polariteit
wordt gehandhaafd dankzij de tight junctions. Ook hemidesmosomen en
desmosomen zorgen ervoor dat de cel op zn plek blijft voor de handhaving van
polariteit.
uit te leggen hoe een epitheellaag mechanische stevigheid verkrijgt
De intermediaire filamenten zijn mechanische gezien het sterkste,
omdat ze een netwerk vormen in de cel en zo cellen aan elkaar binden. De
actine filamenten vormen een soort band aan de apicale kant die ook
zorgt voor stevigheid. De junctions zijn onderling steeds verbonden met
het cytoskelet en ondersteunen zo elkaar ook.
uit te leggen hoe epithelia van voedingsstoffen en zuurstof worden
voorzien en hun afvalproducten kunnen afvoeren
De epithelia kunnen via de onderste lagen van zuurstof en voedingsstoffen
worden voorzien, dankzij de diffusie tussen de cellen door vanuit de bloedvaten.
Doordat de tight junctions pas in de stratum granulosum (net onder
verhoornd gedeelte) zitten, kunnen de stoffen gewoon nog door de laag heen
diffunderen vanuit het bindweefsel (want geen bloedvaten in epitheel).
Side notes
Muceuze klieren (meest rechter plaatje) zijn geglycosyleerde eiwitten,
trekken water aan, weggewassen bij histologie dus geen kleur (PAS) (vaak groter,
bevatten platte basale kernen, het cytoplasma bevat secretoire granules, licht uit
onder microscoop).
Sereuze klieren (midden en links) hebben niet-geglycolyseerde eiwitten, veel
RER/golgi, secreetkorrels apicaal (basofiel, donker onder microscoop) (een klein
centraal lumen).