100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached 4.2 TrustPilot
logo-home
Summary

Economie (C00B8a) - vervolg samenvatting

Rating
-
Sold
1
Pages
141
Uploaded on
12-02-2025
Written in
2022/2023

Samenvatting van lesnotities en powerpointslides Ben hiermee geslaagd (zie voordeelbundel met vervolg van de samenvatting)

Institution
Course

















Whoops! We can’t load your doc right now. Try again or contact support.

Written for

Institution
Study
Course

Document information

Uploaded on
February 12, 2025
Number of pages
141
Written in
2022/2023
Type
Summary

Subjects

Content preview

5.4 Toepassing: woonbonus

Woonbonus = belastingvermindering op hypotheeklening = een consumentensubsidie
(stijging vraag)
→ Bedoeling vd OH: woningbezit stimuleren
→ Zijn kopers van een huis er echt beter aan toe zijn?
→ Bepaald door mate van afwenteling, dus door:
o Prijselasticiteit vd vraag
o Prijselasticiteit vh aanbod
→ Al het geld gaat naar OH en producenten = kritiek

V = negatief verloop
qdsewfxcghvjbA = positief verloop (door stijgende V gaat A niet
op korte termijn uitbreiden)
→ A-curve: relatief inelastisch (verticaal)
→ V-curve stijgt WANT consumenten bereid meer te betalen

→ Wat betaalt consument? Pv = Pa – subsidie (= afstand tussen V-curves)
→ Subsidie voordeliger voor wie? Producenten → verschil pv en p0 (meer winst dan
consumenten: verschil pa en p0)
→ Roze oppervlakte: prijs subsidie (= kost OH)


Hoofdstuk 7: De outputkeuze vd onderneming

Recap vorig hoofdstuk:

Aanbod = marginale kost vd producent (= producent blijft produceren tot prijs die totstand
komt = marginale kost (= hoeveel het producent kost om te produceren))

Belangrijkste bevinding:
De inelastische zijde vd markt draagt grootste kosten indien negatieve schok (vb: misoogst (=
neg. aanbodschok → prijs stijgt)
→ Vraag: hoeveel vd neg. schok komt ten koste vd producenten? Hoeveel doorrekenen aan
consument?
→ Hoe inelastischer vraag, hoe meer dorrekenen aan consument (ze zijn bereid de
hogere prijs te betalen)
→ Hoe elastischer vraag, hoe minder consumenten bereid zijn te betalen (neg.
impact vd aanbodschok komt toe aan producent)

Verloop volgende hoofdstukken:
Hoofdstuk 8: Hoe gaan we produceren? (met welke
input/productiefactoren?)
→ Vb: heel kapitaal- of heel arbeidsintensief

Hoofdstuk 9/10/11: Welke marktvorm?
→ Vb: monopolie of perfecte mededinging


1

,7.1 Economische winst
Winst = verschil tussen totale opbrengsten (= datgene wat binnenkomt) en totale kosten (=
datgene wat buitengaat)
= in functie vh outputniveau (= hoeveel geproduceerd = q)
→ Vb: Hoeveel auto’s best produceren om winst zo groot mogelijk te maken?
 W(q) = TO(q) – TK(q)
→ We willen winst maximaliseren: winstmaximaliserende outputbeslissing

Boekhoudkundige winst
= omzet – kosten
→ Voorbeeld:

120 000 – 40 000 – 30 000
= 50 000


<->
Economische winst
= leidraad voor ondernemingsbeslissingen
→ Ook impliciete kosten van belang
= kosten verbonden aan inzet vd eigen middelen:
• Arbeid
• Kapitaalgoederen
• Financiële middelen
→ Voorbeeld:

50 000 – 25 000 – 40 000 (= loon die je jezelf uitkeert)
= - 15 000



7.2 Ontvangstenfuncties
Economische winst = TO – TK
→ TO berekenen!

TO = aantal auto’s verkocht (= q) maal prijs vd auto’s (= p)
GO = vraagfunctie
MO = verandering TO ten gevolge van veranderin in q
→ Met hoeveel stijgt TO indien q stijgt (met hoeveel verandert
outputniveau indien 1 extra eenheid bijgeproduceerd?)

Delta = verandering
d = afgeleide

Gemiddeld = je telt alles op en deelt dit door het aantal
Marginaal = punt vd laatst bijkomende auto
→ Marginale brijdrage pos. of neg. → KAN totale punt omhoog of naar beneden halen


2

, q= vraagfunctie uit hoofdstuk 3!
p(q) = herschreven naar vgl van p in functie van q
TO = q x p (= 6 x 0,01q)
= 6q x O,O1q2
GO = TO : q
MO = afgeleide van TO naar q → Afgeleide van x tot een getal
→ Vb: afgeleide van x6 = 6 maal x5
→ Van 6q – O,O1q2 naar 6 – 0,02q (WANT q = x hier!)
→ GO en MO enkel verschil: RICO!! (hier: 2 keer zo groot in MO, DUS
helling twee keer zo steil)

Negatief verband tussen q en GO + negatief verband tussen q en
MO (dus negatieve lijnen) WANT rico = negatief

GO-curve = vraagcurve (p)
MO-curve = negatief verloop

Bovenste stuk vraagcurve = elastisch (onderste = inelastisch)

MO: hoe TO veranderen als 1 extra eenheid productie (als positieve MO: TO stijgt, als
negatieve MO: TO daalt)

Zolang outputniveau stijgt (MO): TO stijgt → Vanaf onder de lijn daalt MO dus ook TO daalt
(zie hyperbool)
→ ALS prijs stijgt nement TO toe (inelastisch deel) & in inelastisch deel enkel TO stijgt bij
prijsdaling

Op TO-curve → GO- en MO-curve tekenen
Punt C is random gekozen!
→ Hierin GO berekenen (= TO : q) HIER: CD (= TO) : OD (= q)
→ Bereken je aan de hand van de hoek die door de oorsprong
gaat
→ Hoe stijler lijn door oorsprong, hoe groter GO (berekenen
adhv lijn door oorsprong)

MO berekenen aan de hand vd raaklijn aan TO-curve!

Van outputniveau E naar F (hoger) OF B naar D → Hoe
verandert outpuniveau als je meer produceert (= marginaal)
→ TO stijgt van C naar D OF H naar G
→ Verandering in TO ten gevolge van verandering in
outputniveau

MO = helling vd blauwe stippelijn!
→ ALS q heel klein wordt, wordt blauwe lijn raaklijn in 1 bepaald punt


3

, → STEL outputniveau stijgt van E naar E + 0,00001 (= super klein) → Blauwe lijn wordt
raaklijn (groene lijn) aan totale opbrengstencurve

In oorsprong (O): MO is het grootst (helemaal verticaal)
In punt waar TO het grootste is (het hoogste punt vd grafiek): MO is nul WANT raaklijn is
horizontaal
→ Hoe hoger het punt op de grfaiek hoe kleiner de waarde van MO (niet het
toestandsteken, WANT de grafiek gaat rechts naar beneden dus negatief toestandsteken)

7.3 Kostenfuncties

TK (totale kosten) hangen af van alle kosten vd inputs (vb.
hoeveel werknemers, machines)
→ Legt verband tussen minimale totale kosten (want op zo laag
mogelijke kosten willen produceren) en outputniveau (q)

GK (gemiddelde kosten) = TK : q)
MK (marginale kosten): hoe verandert TK als q verandert?



GK = TK : q
MK = TK afleiden naar q
(STEL getal afleiden zondr q ernaast → NUL!)

= TK-functie (stijgt → als je meer produceert, meer kosten)

Totale kost: door oorsprong (als geen productie, geen kosten)
→ ENKEL op lange termijn (op
korte termijn kan je allle inputs
niet zomaar uitschakelen en moet
je deze wel nog betalen ook al
geen productie; zoals verzekering)

GK = lijn door oorsprong (blauw) → GK in punt A (TK : q)
MK = raaklijn (groen) → Verandering in TK ten gevolge van q
→ Je kan dit tekenen in verschillende andere punten ook! (niet
enkel A)

Helling daalt naarmate q stijgt → GK daalt
→ Als q stijgt, helling daalt, later helling weer stijgen

Naarmate q stijgt → MK daalt (raaklijn minder steil)
→ Later raaklijn weer steiler




4

, Beiden eerst dalen, dan stijgen!

Als MK onder GK ligt → GK daalt
Als MK boven GK → GK stijgt
Als MK gelijk is aan GK → GK minimum bereikt

→ Vb: Gemiddelde gewicht vd studenten is 75 kg, marginale
persoon (laatste persoon die erbij komt) komt er nadien pas bij
weegt 60 kg DUS gemiddelde daalt
→ Als marginale lager ligt dan gemiddelde, daalt
gemiddelde




7.4 Winstmaximaliserende/optimale productie
Winstmaximaliserende productie = verschil tussen TO en TK zo groot mogelijk maken

Wat is mijn winstmaximaliserend outputniveau? Hier is winst
maximaal
= hoeveel gaan we produceren?

Is het verstandig om outputniveau te produceren of niet? Winst
is niet per se positief, kan ook negatief zijn (= verlies)
= blijven we door doen?




Wat als outputniveau stijgt?
▪ TO: stijgen TOT op bepaald niveau en dan dalen
▪ TK: stijgen MAAR niet gelijkmatig (verloop van curve
dus geen rechte lijn)
▪ W (TO - TK): optimaal outputniveau is hier 200
(want hoogste winst dan)
▪ MO > MK: een extra eenheid produceren levert
meer op dan het kost
→ Bij 2 zien we evenwicht (MO = MK)

Raaklijnen = lijnen evenwijdig aan TO en TK
MO = MK in punt A (= evenwicht)
Oranje lijn = winst (in A het grootst)



5

, Marginale winst moet gelijk zijn aan nul = je kan niet meer
winst creëeren door meer te produceren
=> Verandering in winst ten gevolge van verandering in
outputniveau = nul (MO = MK)



Marginaal WANT MK en MO → Hoelang blijf je produceren?
Tot op punt dat MO = MK

Optimaal outputniveau = q* (vanaf MO = MK)

Extra voorwaarde:
ALS minder productie dan q* moet MO > MK
→ STEL q* = 200 auto’s DUS als je 190 produceert is MO >
MK
→ STEL je produceert er 201 is MO < MK

MK daalt eerst en stijgt dan & negatieve MO-curve

MO moet gelijk zijn aan MK! → Er zijn 2 optimale
evenwichtsoutputniveaus (MK = MO)
▪ q1*
▪ q2*
MAAR als in punt 1 iets minder produceren (naar links) → MK >
MO → DUS ≠ evenwicht!!!

In rood: MK = MO




Onderaan nieuwe grafiek!

TO > TK dus sluitingsregel ≠ nodig hier! (soms outputniveau
komt ongeveer een met negatieve winst dan wel!)




Als winstmaximaliserend outputniveau overeekomt met
negatieve winst → boeken toe
→ TO < TK of GO < GK




6

, Vraagcurve = GK (eerst dalen dan stijgen net zoals MK)

STEL: optimaal outputniveau is q* → GO > GK
→ Verschil tussen TO (A en B) en TK (A) → Positieve winst

Rechts: outputniveau q* → GO < GK
→ Verschil tussen TK (wit) en TO (grijs) → Negatieve winst
(boeken toe)

Marginale beslissingsregel OOK in dagelijks leven gebruikt
→ Illustraties:
o Bedrijf beslist hoeveel werknemers aannemen
→ Mensen aannemen tot op moment dat MO = MK vd extra werknemer
=> Opdat de ingezette arbeidshoeveelheid A de winst zou maximaliseren,
dient voldaan te zijn aan de volgende voorwaarde: 𝑀𝑂(𝐴) = 𝑀𝐾(𝐴)

o Consumeren of sparen? Hoeveel kost sparen (wat koop je niet?) en hoeveel levert het
op (wat kan je in de toekomst kopen?)
→ MB = marginale baat mpet gelijk zijn aan MK
=> Opdat het spaarvolume S voor een spaarder optimaal zou zijn dient
voldaan te zijn aan de volgende voorwaarde: 𝑀𝐵(𝑆) = 𝑀𝐾(𝑆)

Hoofdstuk 8: Productie en kosten
We zien maar 2 inputfactoren (maar meerder inputfactoren kunnen ook!)

Produceren tot MO = MK vh outputniveau → Hoe q* (outputniveau) produceren?
→ Kijken naar productiefunctie (hoeveel kapitaal en arbeid nodig?)

8.1 Productiefunctie
= verband tussen outputniveau (q) en input (arbeid en kapitaal)
= technisch maximaal haalbare productie bij alternatieve combinaties van
inputhoeveelheden

L = labour (= arbeid)
K = kapitaal

Onderscheid tussen productiefunctie op korte termijn en op lange termijn:
• Korte termijn (KT): sommige productiefactoren kunnen niet worden aangepast, TENZIJ
tegen prohibitief hoge kosten
→ K = vast (streepje), L = wel te verhogen (= flexibel)
• Lange termijn (LT): alle productiefactoren = variabel

Productiefunctie: toont ons wat haalbaar is (met welke input welke output
bereiken?)




7

, STEL je wil 100 auto’s produceren, met 10 arbeiders en 30
eenheden kapitaal
→ KAN OOK: meer arbeiders en minder kapitaal inzetten (meer
arbeids- en minder kapitaalintensief)
→ Meer arbeids- of kapitaalintensief?

ALS productieniveau opdrijven (bv. 125): ook productiefactoren
opdrijven

We zien productiefunctie met 1 productiefactor en het
outputniveau
→ Op korte termijn: K constant houden (bv. op 15)

Horizontaal: L
Verticaal: outputniveau

X: 30 L met output van 100 → Niet alles van productiefactoren
dat je hebt gebruiken (produceren ONDER productiefunctie) →
NIET maximumoutputniveau bereikt


Alle punten boven kunnen NIET geproduceerd worden (te weinig L of K)
Alle punten onder kunnen WEL geproduceerd worden

Hoe productief is werknemer gemiddeld en marginaal?
→ Gemiddelde prod.: hoeveel kan werknemer gemiddeld produceren?
= totale productie : arbeiders

ALS kapitaal = constant → Dan kan je niet gemiddelde en
marginaal berekenen!
→ DUS stel L = constant, kon het wel berekend worden voor K

Marginale productiviteit = hoe verandert outputniveau als je
extra iets inzet (K of L)?
→ ALS productiefactor meer ingezet, MFP: stijgen, maximum
bereiken, dalen (niet constant)
→ Extra inzetten draagt eerst veel bij aan outputniveau, later
minder (variabel): op KT

Hoe bereken ik gem. en marg.?
→ GFP: totale productie (q) : aantal arbeiders → 9:1 = 9
→ 20 : 2 = 10
→ Voor elk outputniveau
→ Eerst stijgen dan dalen
→ Maximum: q = 33




8

, → MFP: q van nul naar 9 DUS stijgt met 9 (door 1 extra
werknemer)
nog een extra werknemer (van 1 naar 2): q van 9 naar 20 DUS
stijgt met 11
→ Eerst stijgen dan dalen
→ Maximum: q = 33

MFP: raaklijn
GFP: lijn door oorsprong
→ Eerst stijgen dan dalen (allebei)




Apart getekend
→ ALS marginaal boven gemiddelde: gemiddelde stijgt
→ ALS marginaal onder gemiddelde: gemiddelde daalt




= verband tussen MFP en GFP




• Korte termijn: variabele meeropbrengsten
→ Omdat 1 vd 2 productiefactoren (L of K) vast is

• Lange termijn: schaalopbrengsten
→ Alle inputs stijgen tegelijk met x% (geen vast)

o Output neemt toe met meer dan x%
→ Toenemende schaalopbrengsten
→ Meer productie tegen lagere gem. kosten (dus q stijgt)
→ Oorzaken:
▪ Ondeelbaarheden
→ STEL: kapitaal verdubbelen (grotere machines = efficiënter)
→ Outputniveau ook meer dan verdubbelen
▪ Specialisatie
→ Zie ook internationale handel (Portugal en Engeland)
→ Als je je toelegt op 1 goed is dit efficiënter (grotere stijging


9

, outputniveau)
▪ Fysische wetmatigheden
→ Vb: inhoud vd containerschepen vergroten, grotere stijging
outputniveau

o Output neemt toe met x%
→ Constante schaalopbrengsten
→ Vb: input stijgt met 100% & output ook

o Output neemt toe met minder dan x%
→ Afnemende schaalopbrengsten
→ q stijgt MAAR minder
→ Oorzaken:
▪ Omgevingsfactoren
→ Vb: bruggen, wegen, etc.
▪ Organisatorische problemen (coördinatie)
▪ Fysische wetmatigheden
→ Vb: geheugencapaciteit vd computer

Schaalopbrengsten = wat is voordeel van op grotere schaal te produceren?
→ Kan toenemen bij lage q en afnemen bij hoge q

8.2 Kosten op korte termijn

TK = aantal arbeiders (L) X loon (w) + kapitaal X rente (r)

L bepaald door outputniveau (q) → Om meer auto’s te
produceren, meer arbeiders inzetten

Op korte termijn:
• Deel vd TK-functie is variabele kost (VK) = evolueert mee met productieniveau
→ Betaal je aan arbeiders (hoe meer je produceert, hoe hoger de kost
• Deel vd TK-functie is vaste kost (FK = fixed kost) = onafhankelijk van wat je
produceert
→ Vb: huur gebouw (moet je sws betalen), verzekering
STEL: bedrijf sluit deuren → Hoe hoog is TK? Vaste kosten (want geen productie)

Op lange termijn: vaste kosten afhankelijk van outputniveau (DUS geen vaste kosten meer,
enkel variabele)
Link maken tussen productie- en kostenfunctie

Verband tussen TK-functie en outputniveau: eerst daling dan
stijging MK
→ Ipv. dit kijken naar verband tussen outputniveau en arbeid

Outputniveau stijgt als arbeid stijgt MAAR geen lineair verband
(steeds minder en minder stijging)


10
$12.99
Get access to the full document:

100% satisfaction guarantee
Immediately available after payment
Both online and in PDF
No strings attached


Also available in package deal

Get to know the seller

Seller avatar
Reputation scores are based on the amount of documents a seller has sold for a fee and the reviews they have received for those documents. There are three levels: Bronze, Silver and Gold. The better the reputation, the more your can rely on the quality of the sellers work.
louisebeerts Katholieke Universiteit Leuven
Follow You need to be logged in order to follow users or courses
Sold
42
Member since
2 year
Number of followers
3
Documents
23
Last sold
2 days ago

0.0

0 reviews

5
0
4
0
3
0
2
0
1
0

Recently viewed by you

Why students choose Stuvia

Created by fellow students, verified by reviews

Quality you can trust: written by students who passed their tests and reviewed by others who've used these notes.

Didn't get what you expected? Choose another document

No worries! You can instantly pick a different document that better fits what you're looking for.

Pay as you like, start learning right away

No subscription, no commitments. Pay the way you're used to via credit card and download your PDF document instantly.

Student with book image

“Bought, downloaded, and aced it. It really can be that simple.”

Alisha Student

Frequently asked questions