Samenvatting ESG DT.I
Week 1 – Inleiding, P. 11-22
Kenmerken economische- en sociale historiografie:
- Oog voor groepsaspecten menselijk bestaan (macht, welstand, beroepen).
- Benadering geschiedenis lange en korte termijn: concentratie op ontwikkeling.
- Probleemgericht werken (probleem-oplossing)
Basisproblemen van de maatschappij -> wisselwerking tussen de drie
Inkomen: probleem verwerving en verdeling van inkomen
Macht: vorming en verdeling van macht
Risico’s: kwetsbaarheid van het bestaan
Mentale constructies: men handelt op basis van gewoontes, tradities, ideeën, overtuigingen
enzovoort. Ook deze hebben invloed op de drie probleemvelden, en andersom. Geeft deze
constructies een centrale positie en vormen een verbindingsschakel.
- Modernisering: transformatie van traditionele naar geïndustrialiseerde
samenlevingloop volgens een standaardpatroon.
Suggereert te veel een eendimensionale, lineaire ontwikkeling.
- Globalisering: intensivering en uitbreiding van relaties tussen mensen op wereldwijde
schaal. Trends als homogenisering als divergentie. Geen vast patroon en vanaf 1800
toegenomen.
- Great Divergence: ontstaan van nieuw economisch centrum vanaf 18e eeuw die ertoe
bijdroeg dat een steeds scherper verschil in welvaart tussen Noordwest-EU en Azië
ontstond. Duidelijke wending in de wereldgeschiedenis.
, Week 2 – Hoofdstuk 1, P. 25-56
Bevolkingsontwikkeling en natuurlijke omgeving
Weinig data over wereldbevolking tussen 1000-1800 omdat er nauwelijks volkstellingen
waren. Ongeveer 1/3e van de wereldbevolking in Azië en 1/6e tot 1/5e in Europa.
1000 -> Meerderheid woont op platteland; weinig verstedelijking.
Percentage stadsbewoners afhankelijk van agrarische productiviteit, die samenhing met
klimaat waarin schommelingen bestonden.
- 11e/12e eeuw -> opwarming = meer bevolking, meer verstedelijking
- 1570-1730: Kleine IJstijd
De bevolkingsstijging in 12e eeuw opgevangen door steden
- Kolonisatie van westen naar minder bevolkte gebieden ten oosten van de Elbe
- Boeren-kolonisten genoten grote mate van vrijheid
- Voor grondeigenaren efficiënter om landarbeiders in dienst te nemen dan hofstelsel
in stand te houden = einde feodalisme
Langeafstandsverbindingen
Tussen 1000-1300 en 1500-1650 versnellingsfase in contacten over verschillende
werelddelen; migratie, kennis/informatie uitwisseling, planten, dieren en ziektekiemen
getransporteerd. Impulsen bij eerste fase uit Midden-Oosten en Centraal-Oost-Azië, EU
ondergeschikt.
Tweede fase liep Europa voorop: verbinding EU-Azië (Kaap de Goede Hoop) en over
Atlantische Oceaan (Europa, Afrika, Amerika, China) -> Overzeese intercontinentale handel.
Beginpunt globalisering
- Columbus in Amerika
- 1571: permanente verbinding Stille Oceaan door zilver uit Spaans-Amerikaanse
mijnen naar China (intensivering contacten globaal)
- Geen globalisering als internationale goederenmarkten niet geïntegreerd zijn -> in
1800 liepen de prijsniveaus sterk uiteen.
Consequenties nieuwe ontwikkelingen voor Afrika
- Directe handelsroutes tussen West-Europa en Verre Oosten betekende dat de basis
voor rijkdommen verdiend met karavaanhandel onder druk kwamen.
- Indirect -> effecten voor de belastinginkomsten van het Ottomaanse Rijk
- Afrika getroffen door slavenhandel: Niet alleen Oost-Afrika naar Midden-Oosten maar
nu ook trans-Atlantische slavenhandel op de westkust.
Wat betekende globalisering voor Europa
- Grotere mobiliteit
- Europeanen ruilen vertrouwde omgeving voor grotere stad, zee, leger, tijdelijk andere
streek, blijvend in kolonie.
- Religies, oude teksten, consumptiegoederen en ziekten makkelijker de wereld over
Contouren van veranderingen in de drie basisproblemen
Voor 19e eeuw kan stijging van inkomen per hoofd nauwelijks voor. Industriële Revolutie
bracht sterkere langdurige stijging van inkomenspeil mee -> hiermee overtrof EU lange tijd
de rest van de wereld in welvaart.
Week 1 – Inleiding, P. 11-22
Kenmerken economische- en sociale historiografie:
- Oog voor groepsaspecten menselijk bestaan (macht, welstand, beroepen).
- Benadering geschiedenis lange en korte termijn: concentratie op ontwikkeling.
- Probleemgericht werken (probleem-oplossing)
Basisproblemen van de maatschappij -> wisselwerking tussen de drie
Inkomen: probleem verwerving en verdeling van inkomen
Macht: vorming en verdeling van macht
Risico’s: kwetsbaarheid van het bestaan
Mentale constructies: men handelt op basis van gewoontes, tradities, ideeën, overtuigingen
enzovoort. Ook deze hebben invloed op de drie probleemvelden, en andersom. Geeft deze
constructies een centrale positie en vormen een verbindingsschakel.
- Modernisering: transformatie van traditionele naar geïndustrialiseerde
samenlevingloop volgens een standaardpatroon.
Suggereert te veel een eendimensionale, lineaire ontwikkeling.
- Globalisering: intensivering en uitbreiding van relaties tussen mensen op wereldwijde
schaal. Trends als homogenisering als divergentie. Geen vast patroon en vanaf 1800
toegenomen.
- Great Divergence: ontstaan van nieuw economisch centrum vanaf 18e eeuw die ertoe
bijdroeg dat een steeds scherper verschil in welvaart tussen Noordwest-EU en Azië
ontstond. Duidelijke wending in de wereldgeschiedenis.
, Week 2 – Hoofdstuk 1, P. 25-56
Bevolkingsontwikkeling en natuurlijke omgeving
Weinig data over wereldbevolking tussen 1000-1800 omdat er nauwelijks volkstellingen
waren. Ongeveer 1/3e van de wereldbevolking in Azië en 1/6e tot 1/5e in Europa.
1000 -> Meerderheid woont op platteland; weinig verstedelijking.
Percentage stadsbewoners afhankelijk van agrarische productiviteit, die samenhing met
klimaat waarin schommelingen bestonden.
- 11e/12e eeuw -> opwarming = meer bevolking, meer verstedelijking
- 1570-1730: Kleine IJstijd
De bevolkingsstijging in 12e eeuw opgevangen door steden
- Kolonisatie van westen naar minder bevolkte gebieden ten oosten van de Elbe
- Boeren-kolonisten genoten grote mate van vrijheid
- Voor grondeigenaren efficiënter om landarbeiders in dienst te nemen dan hofstelsel
in stand te houden = einde feodalisme
Langeafstandsverbindingen
Tussen 1000-1300 en 1500-1650 versnellingsfase in contacten over verschillende
werelddelen; migratie, kennis/informatie uitwisseling, planten, dieren en ziektekiemen
getransporteerd. Impulsen bij eerste fase uit Midden-Oosten en Centraal-Oost-Azië, EU
ondergeschikt.
Tweede fase liep Europa voorop: verbinding EU-Azië (Kaap de Goede Hoop) en over
Atlantische Oceaan (Europa, Afrika, Amerika, China) -> Overzeese intercontinentale handel.
Beginpunt globalisering
- Columbus in Amerika
- 1571: permanente verbinding Stille Oceaan door zilver uit Spaans-Amerikaanse
mijnen naar China (intensivering contacten globaal)
- Geen globalisering als internationale goederenmarkten niet geïntegreerd zijn -> in
1800 liepen de prijsniveaus sterk uiteen.
Consequenties nieuwe ontwikkelingen voor Afrika
- Directe handelsroutes tussen West-Europa en Verre Oosten betekende dat de basis
voor rijkdommen verdiend met karavaanhandel onder druk kwamen.
- Indirect -> effecten voor de belastinginkomsten van het Ottomaanse Rijk
- Afrika getroffen door slavenhandel: Niet alleen Oost-Afrika naar Midden-Oosten maar
nu ook trans-Atlantische slavenhandel op de westkust.
Wat betekende globalisering voor Europa
- Grotere mobiliteit
- Europeanen ruilen vertrouwde omgeving voor grotere stad, zee, leger, tijdelijk andere
streek, blijvend in kolonie.
- Religies, oude teksten, consumptiegoederen en ziekten makkelijker de wereld over
Contouren van veranderingen in de drie basisproblemen
Voor 19e eeuw kan stijging van inkomen per hoofd nauwelijks voor. Industriële Revolutie
bracht sterkere langdurige stijging van inkomenspeil mee -> hiermee overtrof EU lange tijd
de rest van de wereld in welvaart.