Vakdidactiek – Hoofdstuk 1, 2, 3 en 4
Hoofdstuk 1 – Waar het bij aardrijkskunde over gaat
Aardrijkskunde gaat over de wereld om ons heen. Het is verwondering over het
nieuwsgierigheid naar hoe de wereld in elkaar zit.
Aardrijkskunde helpt om kennis en inzicht te ontwikkelen over de manier:
- waarop plaatsen en landschappen zijn gevormd
- hoe processen en gebieden elkaar beïnvloeden
- wat de consequenties zijn van onze alledaagse ruimtelijke beslissingen
- hoe je bij het inrichten van gebieden kunt omgaan met tegengestelde belangen en
knelpunten.
Aardrijkskunde gaat niet alleen over hoe de wereld nu is, maar ook over hoe deze zou
kunnen worden.
Om via aardrijkskunde grip te krijgen op de wereld om ons heen zijn 3 componenten van
belang:
- Het verwerven van een geografisch wereldbeeld
- Het verwerven van kennis en inzichten in ruimtelijke vraagstukken
- Het leren hanteren van de geografische benadering
De eerste 2 zijn vooral gericht op de aardrijkskundige kennis. Leerlingen beschikken over
een geografisch wereldbeeld als zij de hoofdlijnen van de spreiding van mens en natuur
in de wereld kennen.
Ze hebben inzicht in ruimtelijke vraagstukken als ze bijvoorbeeld milieuproblemen op
aarde kunnen beschrijven en verklaren.
De geografische benadering duidt op de aardrijkskundige manier van denken en
houdt in dat leerlingen geografische vragen kunnen stellen, de geografische werkwijze
kunnen hanteren en met geografische informatie kunnen omgaan.
De drie componenten samen worden ook wel geografisch besef genoemd.
Naast het leren van feiten is het belangrijk om ruimtelijke patronen te leren zien,
bijvoorbeeld het patroon van dicht- en dunbevolkte gebieden op aarde en dat van
verschillende klimaat- en landschapszones en van arme en rijke gebieden. Ook is het
belangrijk te weten dat je op verschillende schaalniveaus andere patronen ziet.
Bij de geografische benadering gaat het om een manier van denken: geografisch
denken. Het betreft het (leren) stellen van geografische vragen: Waar? Waarom daar?
Waar nog meer? Hoe verandert het? Wat is het effect op de omgeving? Hiermee leer je
vraagstukken te analyseren op verschillende schaalniveaus, de samenhang tussen
mens en natuur te zien, en vanuit verschillende perspectieven of invalshoeken te
denken.
Het huidige aardrijkskundeonderwijs richt zich op het ontwikkelen van zogenoemde
krachtige kennis (powerful knowledge).
Leerlingen tussen 4 en 12 jaar ontwikkelen geleidelijk een wereldbeeld, maken kennis
met ruimtelijke vraagstukken en leren stap voor stap om te gaan met informatie over de
wereld om hen heen.
4-6jaar: onderbouw
- Nieuwsgierig - Leren veel van nieuwe ervaringen
- Leren voortdurend - Leren spelenderwijs
- Minder doelgericht
7-9 jaar: middenbouw
- Worden zich steeds bewuster van hun omgeving
, - Vinden het interessant wat echt is en wat verzonnen is
- Willen weten waarom de wereld is zoals die is
- Feiten/weetjes zijn interessanter dan oorzaak-gevolgrelaties
- Ervaringen nog steeds belangrijk, maar willen ook ervaringen erachter
10-12 jaar: bovenbouw
- Kunnen info steeds beter ordenen
- Worden zich bewuster van verschillende manieren waarop je kunt denken
- Kunnen op een abstracter niveau over onderwerpen praten
- Kunnen nadenken over ingewikkelde verschijnselen als armoede, migratie en
klimaatverandering
- Gaan meer een eigen mening vormen
Om een goede aardrijkskundeles te kunnen geven, moet je als leerkracht allereerst zelf
beschikken over voldoende vakkennis en vakvaardigheden ofwel geografisch besef.
Fouten in de redeneringen van leerlingen worden ook wel misconcepten genoemd.
Naast kennis over de inhoud van het vakgebied aardrijkskunde (‘wat’) heb je als
leerkracht ook kennis nodig over de manier waarop je die moet onderwijzen (‘hoe’): de
vakdidactische kennis. De koppeling van de inhoudelijke kennis
met de didactische kennis wordt ook wel Pedagogical Content
Knowledge (PCK) genoemd. Bepaalde leerstrategieën (‘hoe’),
met een bepaalde inhoud (‘wat’), om een bepaalde reden
(‘waarom’).
PCK kun je niet ontwikkelen door alleen ‘droog te zwemmen’. Je
hebt de praktijk nodig om het lesgeven te oefenen.
Begrippen die je nodig hebt om te beschrijven van de ruimtelijke
patronen en om vraagstukken te beschrijven en verklaren:
- Ruimte
- Plaats/locatie
- Schaal
- Verandering
- Interactie/verbinding
- Natuurlijke en menselijke processen
Hoofdstuk 2 – hoe geef je een goede aardrijkskundeles?
Er zijn 3 vragen die je jezelf kunt stellen bij het geven van een aardrijkskundeles:
1. Wat ga ik onderwijzen, of wat moeten de leerlingen leren?
2. Hoe ga ik dat onderwijzen, of hoe kunnen de leerlingen dit het best leren?
3. Waarom ga ik dat op deze wijze onderwijzen, of waarom moeten de leerlingen dit
leren en waarom op deze manier?
Wat leerlingen op de basisschool voor het vak aardrijkskunde moeten kennen en kunnen,
is beschreven in de kerndoelen, het beoogde curriculum.
Bij het voorbereiden van een aardrijkskundeles formuleer je je lesdoelen op basis van
een of meer kerndoelen. Je moet zicht hebben op de beginsituatie van de leerlingen. De
kennis die ze al opgebouwd hebben over een onderwerp is gebaseerd op wat ze daarover
de voorgaande jaren geleerd hebben (schoolse kennis), maar wordt ook bepaald door
eigen ervaringen (alledaagse kennis).
Beide soorten kennis zijn waardevol en vormen goede uitgangspunten om op voort te
bouwen als je een les gaat ontwerpen. Die nieuwe kennis is krachtige kennis: kennis
die leerlingen buiten school niet makkelijk verwerven. Als duidelijk is wat de voorkennis
is van de leerlingen, kun je de doelen voor de les gaan formuleren.
Hoofdstuk 1 – Waar het bij aardrijkskunde over gaat
Aardrijkskunde gaat over de wereld om ons heen. Het is verwondering over het
nieuwsgierigheid naar hoe de wereld in elkaar zit.
Aardrijkskunde helpt om kennis en inzicht te ontwikkelen over de manier:
- waarop plaatsen en landschappen zijn gevormd
- hoe processen en gebieden elkaar beïnvloeden
- wat de consequenties zijn van onze alledaagse ruimtelijke beslissingen
- hoe je bij het inrichten van gebieden kunt omgaan met tegengestelde belangen en
knelpunten.
Aardrijkskunde gaat niet alleen over hoe de wereld nu is, maar ook over hoe deze zou
kunnen worden.
Om via aardrijkskunde grip te krijgen op de wereld om ons heen zijn 3 componenten van
belang:
- Het verwerven van een geografisch wereldbeeld
- Het verwerven van kennis en inzichten in ruimtelijke vraagstukken
- Het leren hanteren van de geografische benadering
De eerste 2 zijn vooral gericht op de aardrijkskundige kennis. Leerlingen beschikken over
een geografisch wereldbeeld als zij de hoofdlijnen van de spreiding van mens en natuur
in de wereld kennen.
Ze hebben inzicht in ruimtelijke vraagstukken als ze bijvoorbeeld milieuproblemen op
aarde kunnen beschrijven en verklaren.
De geografische benadering duidt op de aardrijkskundige manier van denken en
houdt in dat leerlingen geografische vragen kunnen stellen, de geografische werkwijze
kunnen hanteren en met geografische informatie kunnen omgaan.
De drie componenten samen worden ook wel geografisch besef genoemd.
Naast het leren van feiten is het belangrijk om ruimtelijke patronen te leren zien,
bijvoorbeeld het patroon van dicht- en dunbevolkte gebieden op aarde en dat van
verschillende klimaat- en landschapszones en van arme en rijke gebieden. Ook is het
belangrijk te weten dat je op verschillende schaalniveaus andere patronen ziet.
Bij de geografische benadering gaat het om een manier van denken: geografisch
denken. Het betreft het (leren) stellen van geografische vragen: Waar? Waarom daar?
Waar nog meer? Hoe verandert het? Wat is het effect op de omgeving? Hiermee leer je
vraagstukken te analyseren op verschillende schaalniveaus, de samenhang tussen
mens en natuur te zien, en vanuit verschillende perspectieven of invalshoeken te
denken.
Het huidige aardrijkskundeonderwijs richt zich op het ontwikkelen van zogenoemde
krachtige kennis (powerful knowledge).
Leerlingen tussen 4 en 12 jaar ontwikkelen geleidelijk een wereldbeeld, maken kennis
met ruimtelijke vraagstukken en leren stap voor stap om te gaan met informatie over de
wereld om hen heen.
4-6jaar: onderbouw
- Nieuwsgierig - Leren veel van nieuwe ervaringen
- Leren voortdurend - Leren spelenderwijs
- Minder doelgericht
7-9 jaar: middenbouw
- Worden zich steeds bewuster van hun omgeving
, - Vinden het interessant wat echt is en wat verzonnen is
- Willen weten waarom de wereld is zoals die is
- Feiten/weetjes zijn interessanter dan oorzaak-gevolgrelaties
- Ervaringen nog steeds belangrijk, maar willen ook ervaringen erachter
10-12 jaar: bovenbouw
- Kunnen info steeds beter ordenen
- Worden zich bewuster van verschillende manieren waarop je kunt denken
- Kunnen op een abstracter niveau over onderwerpen praten
- Kunnen nadenken over ingewikkelde verschijnselen als armoede, migratie en
klimaatverandering
- Gaan meer een eigen mening vormen
Om een goede aardrijkskundeles te kunnen geven, moet je als leerkracht allereerst zelf
beschikken over voldoende vakkennis en vakvaardigheden ofwel geografisch besef.
Fouten in de redeneringen van leerlingen worden ook wel misconcepten genoemd.
Naast kennis over de inhoud van het vakgebied aardrijkskunde (‘wat’) heb je als
leerkracht ook kennis nodig over de manier waarop je die moet onderwijzen (‘hoe’): de
vakdidactische kennis. De koppeling van de inhoudelijke kennis
met de didactische kennis wordt ook wel Pedagogical Content
Knowledge (PCK) genoemd. Bepaalde leerstrategieën (‘hoe’),
met een bepaalde inhoud (‘wat’), om een bepaalde reden
(‘waarom’).
PCK kun je niet ontwikkelen door alleen ‘droog te zwemmen’. Je
hebt de praktijk nodig om het lesgeven te oefenen.
Begrippen die je nodig hebt om te beschrijven van de ruimtelijke
patronen en om vraagstukken te beschrijven en verklaren:
- Ruimte
- Plaats/locatie
- Schaal
- Verandering
- Interactie/verbinding
- Natuurlijke en menselijke processen
Hoofdstuk 2 – hoe geef je een goede aardrijkskundeles?
Er zijn 3 vragen die je jezelf kunt stellen bij het geven van een aardrijkskundeles:
1. Wat ga ik onderwijzen, of wat moeten de leerlingen leren?
2. Hoe ga ik dat onderwijzen, of hoe kunnen de leerlingen dit het best leren?
3. Waarom ga ik dat op deze wijze onderwijzen, of waarom moeten de leerlingen dit
leren en waarom op deze manier?
Wat leerlingen op de basisschool voor het vak aardrijkskunde moeten kennen en kunnen,
is beschreven in de kerndoelen, het beoogde curriculum.
Bij het voorbereiden van een aardrijkskundeles formuleer je je lesdoelen op basis van
een of meer kerndoelen. Je moet zicht hebben op de beginsituatie van de leerlingen. De
kennis die ze al opgebouwd hebben over een onderwerp is gebaseerd op wat ze daarover
de voorgaande jaren geleerd hebben (schoolse kennis), maar wordt ook bepaald door
eigen ervaringen (alledaagse kennis).
Beide soorten kennis zijn waardevol en vormen goede uitgangspunten om op voort te
bouwen als je een les gaat ontwerpen. Die nieuwe kennis is krachtige kennis: kennis
die leerlingen buiten school niet makkelijk verwerven. Als duidelijk is wat de voorkennis
is van de leerlingen, kun je de doelen voor de les gaan formuleren.