Hoofdstuk 1: Levensduurontwikkeling
De ontwikkelingspsychologie
Ontwikkelingspsychologie Het wetenschappelijk bestuderen van verandering en stabiliteit in het
menselijk leven.
Vroeger alleen gefocust op kinderen, nu levenslang proces levensduurontwikkeling
Sociale constructies verschillen in de ontwikkelingsfasen, afhankelijk van de cultuur.
Westerse ontwikkeling
- Prenatale periode (conceptie tot geboorte)
- Baby- en peutertijd (0-3 jaar)
- De vroege kindertijd (3-6 jaar)
- De midden kindertijd (9-11 jaar)
- De adolescentie (11-20 jaar)
- De jonge volwassenheid (20-40 jaar)
- De midden volwassenheid (40-65 jaar)
- De late volwassenheid (65+ jaar)
-
Er zijn verschillende domeinen van ontwikkeling, die elkaar beïnvloeden. Er wordt gekeken naar de
cognitieve ontwikkeling (leren, geheugen en taal), de psychosociale ontwikkeling (emoties,
persoonlijkheid en sociale relaties) ten slotte wordt nog gekeken naar de fysieke ontwikkeling van
het lichaam en brein
Invloedsfactoren op de ontwikkeling
Genen en omgeving
Iemands omgeving kan invloed hebben op de ontwikkeling.
Kerngezinnen (nuclear families) de ouders en de kinderen die samenleven
Uitgebreide families (expanded families) drie of vier generaties die samenleven
Sociaaleconomische status (SES) gebaseerd op inkomen, onderwijs en beroepsniveau
Cultuur is een andere omgevingsinvloed, het betreft de manier van leven van een bepaalde groep
en bestaat uit aangeleerd gedrag dat is overgedragen van generatie op generatie etnische groep
Overgeneralisatie van een etnische groep etnische gloss
De historische context (tijd waarin iemand leeft) heeft ook invloed op de ontwikkeling
Risicofactoren vergroten de kans op een negatieve ontwikkelingsuitkomst.
,Normatieve en niet-normatieve invloeden
Gebeurtenissen in iemands leven hebben ook invloed op de ontwikkeling. Een normatieve invloed is
een invloed die voor bijna iedereen binnen een groep gelijk is.
Leeftijdsgerelateerde invloeden invloeden die gelijk zijn voor iedereen met een bepaalde leeftijd
Geschiedenis gerelateerde invloeden gebeurtenissen die dezelfde invloed hebben op het gedrag
en de attitudes van een historische generatie (bijv. tijdens de oorlog leven).
Niet-normatieve invloeden gebeurtenissen die bij een individu plaatsvinden.
Wanneer vindt ontwikkeling plaats?
Konrad Lorenz deed onderzoek naar inprenting bij jonge kuikentjes. Deze vorm van leren gebeurt in
een kritieke periode, waardoor Konrad ontdekte dat de timing van een bepaalde invloed erg
belangrijk is.
Een aan- of afwezigheid van een bepaalde gebeurtenis kan op een bepaald moment een specifieke
invloed hebben op iemands ontwikkeling kritische periode
Bij de mens wordt gesproken van gevoelige periodes, aangezien de ontwikkeling van de mens
plasticiteit en flexibiliteit kent. In een gevoelige periode staat een persoon open voor bepaalde
soorten ervaringen.
Paul B. Baltes
Volgens Baltes (1936-2006) zijn er zeven principes van een levenslange ontwikkelingsbenadering
- Ontwikkeling vindt plaats op meerdere dimensies (bijv. biologisch en sociaal)
- Ontwikkeling heeft te maken met plasticiteit
- Elke periode van de ontwikkeling kent eigen kenmerken, maar allemaal even belangrijk
- Ontwikkeling gaat niet in een richting, dus ontwikkeling op een bepaald gebied kan een
ander gebied verslechteren.
- Ontwikkeling heeft ook te maken met het veranderen van de allocatie van beschikbare
middelen.
- De relatieve invloed van cultuur en biologie is verschillend over de levensduur
- Ontwikkeling wordt beïnvloed door de historische en culturele context
,Hoofdstuk 2: Onderzoek in de
ontwikkelingspsychologie
Theorieën en modellen
Bij het verklaren van ontwikkeling zijn er twee modellen te onderscheiden
- Mechanisch model, ziet mensen als machines die een serie van voorspelbare reacties
laat zoen. De ontwikkeling is een continu proces, voorspellingen worden gedaan door te
kijken naar het verleden. Er wordt vaak gebruik gemaakt van kwantitatieve data. Een
belangrijke aanhanger was John Locke.
- Organisch model, ziet mensen als actieve wezens die hun eigen ontwikkeling sturen. De
ontwikkeling gaat in verschillende fasen. Er wordt gekeken naar kwantitatieve data. Een
belangrijke aanhanger was Jean Jacques Rousseau.
Psychoanalyse: Freud en Erikson
Volgens het psychoanalytische perspectief wordt de menselijke ontwikkeling gevormd door
onbewuste krachten die menselijk gedrag motiveren en het leren van omgaan met dit gedrag, zodat
het maatschappelijk geaccepteerd is.
Volgens Sigmund Freud bestaat de mens uit het id, het superego en het ego. Het id streeft naar
onmiddellijke behoeftebevrediging, het superego vertegenwoordigt morele eisen en het ego
mediteert tussen het id en het superego. Het ego ‘luistert’ dus naar het id en het superego, en vindt
een middenweg waarnaar het gaat handelen.
Het kind verloopt volgens Freud verschillende fasen van psychoseksuele ontwikkeling
- Orale fase: bron van plezier, betreft activiteiten georiënteerd op de mond.
- Anale fase: het halen van seksueel genot uit het controleren van de blaas en stoelgang.
- Fallische fase: het kind raakt gehecht aan de ouder van het andere geslacht en
identificeert zich later met de ouder van hetzelfde geslacht. Bij mannen
oedipuscomplex en bij vrouwen Elektracomplex
- Latente fase: relatief kalme fase, waarin ze hun seksuele energie in andere bezigheden
stoppen.
- Genitale fase: heropleving van de seksuele impulsen uit de fallische fase. Deze impulsen
worden omgevormd tot een uiting die geaccepteerd wordt door de samenleving.
De eerste drie fasen zijn het belangrijkste, als een kind in een van deze fases te veel of juist te
weinig aandacht krijgt, bestaat het risico op fixatie. Hierdoor kunnen bepaalde aspecten van deze
fase later in het leven weer naar boven komen.
Freud legde de nadruk op seksualiteit, in tegenstelling tot andere onderzoekers. Erison legde de
nadruk op de rol van de samenleving, en stelde hij dat de ontwikkeling levenslang is. Erikson stelde
acht fasen van psychosociale ontwikkeling voor, waarbij elke fase een crisis kent. Dit is een
, psychosociale uitdaging die belangrijk is op een bepaald moment. Bij goed doorstaan van een fase
ontstaat er een deugd (virtue). De fasen zijn:
- Basisvertrouwen vs. Wantrouwen: het kind leert dat de wereld een veilige en goede plek
is.
Deugd: Hoop
- Autonomie vs. Schaamte en twijfel: het kind ontwikkelt een balans tussen
onafhankelijkheid en zelfstandigheid over schaamte en twijfel.
Deugd: wil
- Initiatief vs. Schuldgevoel: het kind ontwikkelt initiatief door het proberen van nieuwe
activiteiten en is niet overweldigd door schuld.
Deugd: doelen
- Industrie vs. Inferioteit: het kind leert vaardigheden van de cultuur of komt gevoelens
van onbekwaamheid tegen.
Deugd: competentie
- Identiteit vs. Identiteitsverwarring: adolescent moet eigen gevoel van zelf ontwikkelen of
ervaart verwarring over rollen
Deugd: trouw
- Intimiteit vs. Isolatie: persoon neigt naar verbondenheid met anderen, wanneer dit niet
lukt, ervaart diegene isolatie en zelfabsorptie
Deugd: liefde
- Generativiteit vs. Wanhoop: volwassene is bezorgd over de volgende generatie of voelt
persoonlijke armoede
Deugd: zorg
- Integriteit vs. Wanhoop: oude volwassene ervaart acceptatie van eigen leven en dood of
voelt wanhoop over het niet kunnen overdoen van het leven
Deugd: wijsheid
Leerperspectief: Pavlov, Skinner, Watson en Bandura
Leerperspectief veranderingen in gedrag ontstaan door te leren.
Er zijn twee benaderingen: de sociale leertheorie en het behaviorisme
Albert Bandura stelde in zijn sociale leertheorie dat sociaal gedrag geleerd wordt aan de hand van
het observeren en nadoen van anderen (moddeling). Door moddeling zal het kind een gevoel van
self-efficancy ontwikkelen: het idee dat het uitdagingen aan kan en doelen kan bereiken. De sociale
leertheorie gaat uit van wederkerig determinisme, dit stelt dat een persoon invloed heeft op de
wereld en de wereld weer invloed heeft op een persoon.
Het behaviorisme kijkt naar de voorspelbare rol van de omgeving in het veroorzaken van
observeerbaar gedrag. Er wordt alleen gekeken naar de invloed van de wereld op een persoon. De
ontwikkeling wordt gezien als relatief en continu.
De ontwikkelingspsychologie
Ontwikkelingspsychologie Het wetenschappelijk bestuderen van verandering en stabiliteit in het
menselijk leven.
Vroeger alleen gefocust op kinderen, nu levenslang proces levensduurontwikkeling
Sociale constructies verschillen in de ontwikkelingsfasen, afhankelijk van de cultuur.
Westerse ontwikkeling
- Prenatale periode (conceptie tot geboorte)
- Baby- en peutertijd (0-3 jaar)
- De vroege kindertijd (3-6 jaar)
- De midden kindertijd (9-11 jaar)
- De adolescentie (11-20 jaar)
- De jonge volwassenheid (20-40 jaar)
- De midden volwassenheid (40-65 jaar)
- De late volwassenheid (65+ jaar)
-
Er zijn verschillende domeinen van ontwikkeling, die elkaar beïnvloeden. Er wordt gekeken naar de
cognitieve ontwikkeling (leren, geheugen en taal), de psychosociale ontwikkeling (emoties,
persoonlijkheid en sociale relaties) ten slotte wordt nog gekeken naar de fysieke ontwikkeling van
het lichaam en brein
Invloedsfactoren op de ontwikkeling
Genen en omgeving
Iemands omgeving kan invloed hebben op de ontwikkeling.
Kerngezinnen (nuclear families) de ouders en de kinderen die samenleven
Uitgebreide families (expanded families) drie of vier generaties die samenleven
Sociaaleconomische status (SES) gebaseerd op inkomen, onderwijs en beroepsniveau
Cultuur is een andere omgevingsinvloed, het betreft de manier van leven van een bepaalde groep
en bestaat uit aangeleerd gedrag dat is overgedragen van generatie op generatie etnische groep
Overgeneralisatie van een etnische groep etnische gloss
De historische context (tijd waarin iemand leeft) heeft ook invloed op de ontwikkeling
Risicofactoren vergroten de kans op een negatieve ontwikkelingsuitkomst.
,Normatieve en niet-normatieve invloeden
Gebeurtenissen in iemands leven hebben ook invloed op de ontwikkeling. Een normatieve invloed is
een invloed die voor bijna iedereen binnen een groep gelijk is.
Leeftijdsgerelateerde invloeden invloeden die gelijk zijn voor iedereen met een bepaalde leeftijd
Geschiedenis gerelateerde invloeden gebeurtenissen die dezelfde invloed hebben op het gedrag
en de attitudes van een historische generatie (bijv. tijdens de oorlog leven).
Niet-normatieve invloeden gebeurtenissen die bij een individu plaatsvinden.
Wanneer vindt ontwikkeling plaats?
Konrad Lorenz deed onderzoek naar inprenting bij jonge kuikentjes. Deze vorm van leren gebeurt in
een kritieke periode, waardoor Konrad ontdekte dat de timing van een bepaalde invloed erg
belangrijk is.
Een aan- of afwezigheid van een bepaalde gebeurtenis kan op een bepaald moment een specifieke
invloed hebben op iemands ontwikkeling kritische periode
Bij de mens wordt gesproken van gevoelige periodes, aangezien de ontwikkeling van de mens
plasticiteit en flexibiliteit kent. In een gevoelige periode staat een persoon open voor bepaalde
soorten ervaringen.
Paul B. Baltes
Volgens Baltes (1936-2006) zijn er zeven principes van een levenslange ontwikkelingsbenadering
- Ontwikkeling vindt plaats op meerdere dimensies (bijv. biologisch en sociaal)
- Ontwikkeling heeft te maken met plasticiteit
- Elke periode van de ontwikkeling kent eigen kenmerken, maar allemaal even belangrijk
- Ontwikkeling gaat niet in een richting, dus ontwikkeling op een bepaald gebied kan een
ander gebied verslechteren.
- Ontwikkeling heeft ook te maken met het veranderen van de allocatie van beschikbare
middelen.
- De relatieve invloed van cultuur en biologie is verschillend over de levensduur
- Ontwikkeling wordt beïnvloed door de historische en culturele context
,Hoofdstuk 2: Onderzoek in de
ontwikkelingspsychologie
Theorieën en modellen
Bij het verklaren van ontwikkeling zijn er twee modellen te onderscheiden
- Mechanisch model, ziet mensen als machines die een serie van voorspelbare reacties
laat zoen. De ontwikkeling is een continu proces, voorspellingen worden gedaan door te
kijken naar het verleden. Er wordt vaak gebruik gemaakt van kwantitatieve data. Een
belangrijke aanhanger was John Locke.
- Organisch model, ziet mensen als actieve wezens die hun eigen ontwikkeling sturen. De
ontwikkeling gaat in verschillende fasen. Er wordt gekeken naar kwantitatieve data. Een
belangrijke aanhanger was Jean Jacques Rousseau.
Psychoanalyse: Freud en Erikson
Volgens het psychoanalytische perspectief wordt de menselijke ontwikkeling gevormd door
onbewuste krachten die menselijk gedrag motiveren en het leren van omgaan met dit gedrag, zodat
het maatschappelijk geaccepteerd is.
Volgens Sigmund Freud bestaat de mens uit het id, het superego en het ego. Het id streeft naar
onmiddellijke behoeftebevrediging, het superego vertegenwoordigt morele eisen en het ego
mediteert tussen het id en het superego. Het ego ‘luistert’ dus naar het id en het superego, en vindt
een middenweg waarnaar het gaat handelen.
Het kind verloopt volgens Freud verschillende fasen van psychoseksuele ontwikkeling
- Orale fase: bron van plezier, betreft activiteiten georiënteerd op de mond.
- Anale fase: het halen van seksueel genot uit het controleren van de blaas en stoelgang.
- Fallische fase: het kind raakt gehecht aan de ouder van het andere geslacht en
identificeert zich later met de ouder van hetzelfde geslacht. Bij mannen
oedipuscomplex en bij vrouwen Elektracomplex
- Latente fase: relatief kalme fase, waarin ze hun seksuele energie in andere bezigheden
stoppen.
- Genitale fase: heropleving van de seksuele impulsen uit de fallische fase. Deze impulsen
worden omgevormd tot een uiting die geaccepteerd wordt door de samenleving.
De eerste drie fasen zijn het belangrijkste, als een kind in een van deze fases te veel of juist te
weinig aandacht krijgt, bestaat het risico op fixatie. Hierdoor kunnen bepaalde aspecten van deze
fase later in het leven weer naar boven komen.
Freud legde de nadruk op seksualiteit, in tegenstelling tot andere onderzoekers. Erison legde de
nadruk op de rol van de samenleving, en stelde hij dat de ontwikkeling levenslang is. Erikson stelde
acht fasen van psychosociale ontwikkeling voor, waarbij elke fase een crisis kent. Dit is een
, psychosociale uitdaging die belangrijk is op een bepaald moment. Bij goed doorstaan van een fase
ontstaat er een deugd (virtue). De fasen zijn:
- Basisvertrouwen vs. Wantrouwen: het kind leert dat de wereld een veilige en goede plek
is.
Deugd: Hoop
- Autonomie vs. Schaamte en twijfel: het kind ontwikkelt een balans tussen
onafhankelijkheid en zelfstandigheid over schaamte en twijfel.
Deugd: wil
- Initiatief vs. Schuldgevoel: het kind ontwikkelt initiatief door het proberen van nieuwe
activiteiten en is niet overweldigd door schuld.
Deugd: doelen
- Industrie vs. Inferioteit: het kind leert vaardigheden van de cultuur of komt gevoelens
van onbekwaamheid tegen.
Deugd: competentie
- Identiteit vs. Identiteitsverwarring: adolescent moet eigen gevoel van zelf ontwikkelen of
ervaart verwarring over rollen
Deugd: trouw
- Intimiteit vs. Isolatie: persoon neigt naar verbondenheid met anderen, wanneer dit niet
lukt, ervaart diegene isolatie en zelfabsorptie
Deugd: liefde
- Generativiteit vs. Wanhoop: volwassene is bezorgd over de volgende generatie of voelt
persoonlijke armoede
Deugd: zorg
- Integriteit vs. Wanhoop: oude volwassene ervaart acceptatie van eigen leven en dood of
voelt wanhoop over het niet kunnen overdoen van het leven
Deugd: wijsheid
Leerperspectief: Pavlov, Skinner, Watson en Bandura
Leerperspectief veranderingen in gedrag ontstaan door te leren.
Er zijn twee benaderingen: de sociale leertheorie en het behaviorisme
Albert Bandura stelde in zijn sociale leertheorie dat sociaal gedrag geleerd wordt aan de hand van
het observeren en nadoen van anderen (moddeling). Door moddeling zal het kind een gevoel van
self-efficancy ontwikkelen: het idee dat het uitdagingen aan kan en doelen kan bereiken. De sociale
leertheorie gaat uit van wederkerig determinisme, dit stelt dat een persoon invloed heeft op de
wereld en de wereld weer invloed heeft op een persoon.
Het behaviorisme kijkt naar de voorspelbare rol van de omgeving in het veroorzaken van
observeerbaar gedrag. Er wordt alleen gekeken naar de invloed van de wereld op een persoon. De
ontwikkeling wordt gezien als relatief en continu.