Voor de 18e eeuw
Jeugdliteratuur in de schaduw. De pedagogie was nog geen goed afgebakende
discipline, dus de inzichten over opvoeding en de omgang met verhalen waren vooral
te vinden in algemene beschouwingen van filosofen of theologen.
Groot denkers uit de oudheid met hun mening over de invloed van verhalen op de
jeugd:
Plato – fabels en sprookjesachtige verhalen zijn geen geschikte leesstof. Hij
ergert zich aan de leugens in woorden. Als hij over lezers schrijft, noemt hij
vrouwen en kinderen vaak in één adem. Geen waardering voor dichters en
kunstenaars. Bezwaar tegen fantasievolle literatuur.
Augustinus – evenmin positief over literatuur. In zijn jeugd waardeerde hij
‘dichterverzinsels’, maar later kreeg hij er een afkeer van, omdat hij de
verzinsels boven nuttigere dingen gesteld had.
Zowel Plato als Augustinus zijn sceptisch over de morele waarde van
literatuur, maar erkennen toch de invloed van verhalen op jonge mensen.
Aristoteles – verhalen zijn belangrijk in de opvoeding. Ze bieden imitaties die
voor kinderen leerzaam en plezierig zijn.
In de Middeleeuwen waren lezende kinderen en jongeren in de minderheid. Vorsten als
Karel de Grote stimuleerden daarom het onderwijs. Middeleeuwse genres zijn Bijbelboeken,
teksten van kerkvaders en van klassieke auteurs en fabels/sprookjes.
In de periode van het Humanisme, de Renaissance en de Reformatie groeide de aandacht
voor de mens als individu en verandert de opvoeding. Erasmus benadrukt dat het
opvoedingswerk het best op jonge leeftijd kan beginnen en gebruikt het beeld van klei om
de kneedbaarheid van het jonge kind te typeren. Daarnaast verdedigt Erasmus utile dulci:
het nuttige en het plezierige horen bij elkaar.
Naast nieuwe inzichten over opvoeding had de technische vooruitgang een grote invloed op
de literatuur. Door nieuwe uitvindingen konden boeken veel sneller en goedkoper gemaakt
worden. Boeken werden toegankelijker voor particulieren.
Pas vanaf de 17e eeuw kwam er voor meisjes uit de betere kringen een vorm van voortgezet
onderwijs. Meisjes werden niet als aparte lezerscategorie gezien, maar ze maakten deel uit
van het bredere publiek.
De 18e eeuw
Jeugdliteratuur in de kijker. De eeuw van de Verlichting. Boekenaanbod groeide. In
literatuur en kunst speelde het sentimentalisme een grote rol, met het idee dat
gevoelens, empathie en intuïtie het handelen sturen.
Belangrijke filosofen uit deze tijd:
Jeugdliteratuur in de schaduw. De pedagogie was nog geen goed afgebakende
discipline, dus de inzichten over opvoeding en de omgang met verhalen waren vooral
te vinden in algemene beschouwingen van filosofen of theologen.
Groot denkers uit de oudheid met hun mening over de invloed van verhalen op de
jeugd:
Plato – fabels en sprookjesachtige verhalen zijn geen geschikte leesstof. Hij
ergert zich aan de leugens in woorden. Als hij over lezers schrijft, noemt hij
vrouwen en kinderen vaak in één adem. Geen waardering voor dichters en
kunstenaars. Bezwaar tegen fantasievolle literatuur.
Augustinus – evenmin positief over literatuur. In zijn jeugd waardeerde hij
‘dichterverzinsels’, maar later kreeg hij er een afkeer van, omdat hij de
verzinsels boven nuttigere dingen gesteld had.
Zowel Plato als Augustinus zijn sceptisch over de morele waarde van
literatuur, maar erkennen toch de invloed van verhalen op jonge mensen.
Aristoteles – verhalen zijn belangrijk in de opvoeding. Ze bieden imitaties die
voor kinderen leerzaam en plezierig zijn.
In de Middeleeuwen waren lezende kinderen en jongeren in de minderheid. Vorsten als
Karel de Grote stimuleerden daarom het onderwijs. Middeleeuwse genres zijn Bijbelboeken,
teksten van kerkvaders en van klassieke auteurs en fabels/sprookjes.
In de periode van het Humanisme, de Renaissance en de Reformatie groeide de aandacht
voor de mens als individu en verandert de opvoeding. Erasmus benadrukt dat het
opvoedingswerk het best op jonge leeftijd kan beginnen en gebruikt het beeld van klei om
de kneedbaarheid van het jonge kind te typeren. Daarnaast verdedigt Erasmus utile dulci:
het nuttige en het plezierige horen bij elkaar.
Naast nieuwe inzichten over opvoeding had de technische vooruitgang een grote invloed op
de literatuur. Door nieuwe uitvindingen konden boeken veel sneller en goedkoper gemaakt
worden. Boeken werden toegankelijker voor particulieren.
Pas vanaf de 17e eeuw kwam er voor meisjes uit de betere kringen een vorm van voortgezet
onderwijs. Meisjes werden niet als aparte lezerscategorie gezien, maar ze maakten deel uit
van het bredere publiek.
De 18e eeuw
Jeugdliteratuur in de kijker. De eeuw van de Verlichting. Boekenaanbod groeide. In
literatuur en kunst speelde het sentimentalisme een grote rol, met het idee dat
gevoelens, empathie en intuïtie het handelen sturen.
Belangrijke filosofen uit deze tijd: