Quiz taak 1
1. Stelling: de groeve van de facies patellaris zet zich naar dorsaal voort in de fossa
intercondylaris
2. Stelling: de origo van de m. rectus femoris is de spina iliaca anterior inferior
3. Stelling: bij passieve hyperextensie van het kniegewricht komt het ligamentum cruciatum
posterius op spanning
4. Stelling: de flexie-extensie as van de knie loopt door de gewrichtsspleet tussen femur en tibia
5. Gegeven: een geforceerde flexie-valgus beweging van het kniegewricht leidt vaak tot een
ruptuur van het ligamentum cruciatum anterius.
Stelling: een andere structuur die hierbij vaak is aangedaan, is het ligamentum collaterale
mediale.
6. Gegeven: een van de symptomen na een ruptuur van het ligamentum cruciatum anterius is
een zwelling van het aangedane kniegewricht.
Stelling: deze zwelling ontstaat enkele uren na het trauma.
7. Gegeven: het knieonderzoek conform de instructie in dit blok.
Stelling: het normale eindegevoel van de passieve flexie van de knie is zacht.
8. Gegeven: bij een patiënt is op basis van de anamnese en inspectie de volgende hypothese
geformuleerd: verminderde spierkracht van de linker knie.
Stelling: een van de testen waarmee deze hypothese kan worden bevestigd of ontkracht, is
de Y-EBT test.
9. Stelling: bij de gravity sign test wordt met name de achterste kruisband op spanning gebracht
10. Stelling: 1a afferente zenuwvezels in een spier geven informatie aan het centrale
zenuwstelsel over de mate van contractie van die spier tijdens aanspanning.
11. Gegeven: de m. quadriceps spant concentrisch aan door activatie van de alfa motoneuronen
van die spier. Er vindt een strekbeweging plaats van de knie.
Stelling: om deze strekbeweging mogelijk te maken, moet ook de activiteit van de gamma
motoneuronen van de mm. hamstrings toenemen.
Quiz taak 2
1. Bij een extensie beweging van de knie beweegt de patella naar craniaal
2. Een voorste kruisband reconstructie is geïndiceerd bij patiënten met aanhoudende
functionele instabiliteit van de knie met klachten van giving away.
3. Wanneer een VKB-reconstructie binnen 6 weken na het trauma wordt uitgevoerd, is de kans
op artrofibrose het kleinst.
4. Gegeven: normaal weefselherstel na een VKB-reconstructie
Stelling: hierbij is de treksterkte van het nieuwe bindweefsel 3 weken na de reconstructie
ongeveer 50% van de oorspronkelijke sterkte.
5. Een van de voorwaarden voor het kunnen uitvoeren van een voorste kruisband reconstructie
is, dat het aangedane kniegewricht passief in maximale flexie knie gebracht kan worden.
6. Een van de voordelen van een hamstringtechniek bij een reconstructie van een VKB is dat
deze reconstructie ongeveer 2,5x sterker is dan de oorspronkelijke kruisband.
7. Gegeven: de Knee Injury and Osteoarthritis Outcome Score Physical Function Short Form
(KOOS-PS) is een vragenlijst die geschikt is voor patiënten na een VKB-reconstructie.
Stelling: doel van deze vragenlijst is in dit geval om vast te stellen welke functiestoornissen
de patiënt heeft.
, 8. Gegeven: er vindt een analyse plaats van het gangpatroon bij een patiënt die 8 weken
geleden een VKB-reconstructie heeft gehad. Er is sprake van een normaal herstel.
Stelling: in dit geval zal tijdens de midstance fase van het aangedane been de flexiehoek van
de aangedane knie ongeveer 5 graden zijn.
9. Gegeven: een student heeft zichzelf onjuist aangeleerd hoe hij een goniometer moet
hanteren. Als hij vervolgens de range of motion van de knie meet met deze goniometer,
meet hij andere waardes dan de daadwerkelijke range of motion.
Stelling: in dit geval is sprake van een systematische meetfout tussen de waargenomen
waardes en de daadwerkelijke (klinische) waardes.
10. Gegeven: een fysiotherapeut meet de passieve bewegingsuitslag van het rechter articulatio
tibiofemoralis met een goniometer. De flexie is 140 graden. De extensie is 5 graden beperkt.
Hij noteert zijn bevinding via de neutrale-0-methode.
Stelling: de juiste notering van zijn bevinding: rechter articulatio genu, beweging van flexie
naar extensie, passief 140/0/-5
Quiz taak 3
1. De diafyse van een volwassen pijpbeen is de lange schacht van dat bot
2. Wanneer de dynamische belasting op bepaald botweefsel afneemt, activeren osteocyten de
osteoblasten op die plekken tot botaanmaak
3. Een van de kenmerken van een gecompliceerde femurfractuur is, dat de fractuur uit
minimaal 3 fractuurdelen bestaat.
4. Primaire fractuurgenezing verloopt sneller dan secundaire fractuurgenezing
5. Gegeven: een patiënt bevindt zich na een fractuur in de ontstekingsfase van botgenezing
door middel van callusvorming. Er is sprake van normaal weefselherstel.
Stelling: tijdens deze fase wordt dikke callus in het bot gevormd.
6. Als er na een fractuur chirurgisch wordt ingegrepen met osteosynthesemateriaal, is vooral
sprake van secundaire botgenezing.
7. Gegeven: bij een patiënt met een gecompliceerde femurfractuur stel je op basis van de
verwijzing de hypothese ‘afwijkend gangpatroon’ op.
Stelling: deze hypothese kun je bevestigen of ontkrachten na afloop van de anamnese.
8. Gegeven: er wordt een weerstandstest flexie van de rechterknie uitgevoerd conform de
instructie van dit blok. De test is positief ten opzichte van links.
Stelling: een van de mogelijk aangedane structuren hierbij si de rechter m. gracilis.
9. MSR staat voor medische speciale revalidatie
10. Gegeven: tijdens het afnemen van een anamnese bij een patiënt met een femurfractuur
geeft de patiënt aan dat hij moeite heeft met zijn hobby tuinieren.
Stelling: moeite met tuinieren is in dit geval volgens de indeling van de International
Classification of Functioning, Disability and Health (ICF) een beperking in activiteiten.
Quiz taak 4A
1. De pons is een onderdeel van het mesencephalon.
2. Het cerebellum zorgt voor de coördinatie en fijne afstemming van de motoriek die vanuit
andere hersendelen wordt ingezet.
3. De sulcus lateralis scheidt de lobus frontalis van de lobus temporalis.
4. De belangrijkste functie van het cerebellum is het verwerken van auditieve en visuele
prikkels vanuit het ruggenmerg
5. Gegeven: de motorische cortex verwerkt sensorische input tot bewegingen.
1. Stelling: de groeve van de facies patellaris zet zich naar dorsaal voort in de fossa
intercondylaris
2. Stelling: de origo van de m. rectus femoris is de spina iliaca anterior inferior
3. Stelling: bij passieve hyperextensie van het kniegewricht komt het ligamentum cruciatum
posterius op spanning
4. Stelling: de flexie-extensie as van de knie loopt door de gewrichtsspleet tussen femur en tibia
5. Gegeven: een geforceerde flexie-valgus beweging van het kniegewricht leidt vaak tot een
ruptuur van het ligamentum cruciatum anterius.
Stelling: een andere structuur die hierbij vaak is aangedaan, is het ligamentum collaterale
mediale.
6. Gegeven: een van de symptomen na een ruptuur van het ligamentum cruciatum anterius is
een zwelling van het aangedane kniegewricht.
Stelling: deze zwelling ontstaat enkele uren na het trauma.
7. Gegeven: het knieonderzoek conform de instructie in dit blok.
Stelling: het normale eindegevoel van de passieve flexie van de knie is zacht.
8. Gegeven: bij een patiënt is op basis van de anamnese en inspectie de volgende hypothese
geformuleerd: verminderde spierkracht van de linker knie.
Stelling: een van de testen waarmee deze hypothese kan worden bevestigd of ontkracht, is
de Y-EBT test.
9. Stelling: bij de gravity sign test wordt met name de achterste kruisband op spanning gebracht
10. Stelling: 1a afferente zenuwvezels in een spier geven informatie aan het centrale
zenuwstelsel over de mate van contractie van die spier tijdens aanspanning.
11. Gegeven: de m. quadriceps spant concentrisch aan door activatie van de alfa motoneuronen
van die spier. Er vindt een strekbeweging plaats van de knie.
Stelling: om deze strekbeweging mogelijk te maken, moet ook de activiteit van de gamma
motoneuronen van de mm. hamstrings toenemen.
Quiz taak 2
1. Bij een extensie beweging van de knie beweegt de patella naar craniaal
2. Een voorste kruisband reconstructie is geïndiceerd bij patiënten met aanhoudende
functionele instabiliteit van de knie met klachten van giving away.
3. Wanneer een VKB-reconstructie binnen 6 weken na het trauma wordt uitgevoerd, is de kans
op artrofibrose het kleinst.
4. Gegeven: normaal weefselherstel na een VKB-reconstructie
Stelling: hierbij is de treksterkte van het nieuwe bindweefsel 3 weken na de reconstructie
ongeveer 50% van de oorspronkelijke sterkte.
5. Een van de voorwaarden voor het kunnen uitvoeren van een voorste kruisband reconstructie
is, dat het aangedane kniegewricht passief in maximale flexie knie gebracht kan worden.
6. Een van de voordelen van een hamstringtechniek bij een reconstructie van een VKB is dat
deze reconstructie ongeveer 2,5x sterker is dan de oorspronkelijke kruisband.
7. Gegeven: de Knee Injury and Osteoarthritis Outcome Score Physical Function Short Form
(KOOS-PS) is een vragenlijst die geschikt is voor patiënten na een VKB-reconstructie.
Stelling: doel van deze vragenlijst is in dit geval om vast te stellen welke functiestoornissen
de patiënt heeft.
, 8. Gegeven: er vindt een analyse plaats van het gangpatroon bij een patiënt die 8 weken
geleden een VKB-reconstructie heeft gehad. Er is sprake van een normaal herstel.
Stelling: in dit geval zal tijdens de midstance fase van het aangedane been de flexiehoek van
de aangedane knie ongeveer 5 graden zijn.
9. Gegeven: een student heeft zichzelf onjuist aangeleerd hoe hij een goniometer moet
hanteren. Als hij vervolgens de range of motion van de knie meet met deze goniometer,
meet hij andere waardes dan de daadwerkelijke range of motion.
Stelling: in dit geval is sprake van een systematische meetfout tussen de waargenomen
waardes en de daadwerkelijke (klinische) waardes.
10. Gegeven: een fysiotherapeut meet de passieve bewegingsuitslag van het rechter articulatio
tibiofemoralis met een goniometer. De flexie is 140 graden. De extensie is 5 graden beperkt.
Hij noteert zijn bevinding via de neutrale-0-methode.
Stelling: de juiste notering van zijn bevinding: rechter articulatio genu, beweging van flexie
naar extensie, passief 140/0/-5
Quiz taak 3
1. De diafyse van een volwassen pijpbeen is de lange schacht van dat bot
2. Wanneer de dynamische belasting op bepaald botweefsel afneemt, activeren osteocyten de
osteoblasten op die plekken tot botaanmaak
3. Een van de kenmerken van een gecompliceerde femurfractuur is, dat de fractuur uit
minimaal 3 fractuurdelen bestaat.
4. Primaire fractuurgenezing verloopt sneller dan secundaire fractuurgenezing
5. Gegeven: een patiënt bevindt zich na een fractuur in de ontstekingsfase van botgenezing
door middel van callusvorming. Er is sprake van normaal weefselherstel.
Stelling: tijdens deze fase wordt dikke callus in het bot gevormd.
6. Als er na een fractuur chirurgisch wordt ingegrepen met osteosynthesemateriaal, is vooral
sprake van secundaire botgenezing.
7. Gegeven: bij een patiënt met een gecompliceerde femurfractuur stel je op basis van de
verwijzing de hypothese ‘afwijkend gangpatroon’ op.
Stelling: deze hypothese kun je bevestigen of ontkrachten na afloop van de anamnese.
8. Gegeven: er wordt een weerstandstest flexie van de rechterknie uitgevoerd conform de
instructie van dit blok. De test is positief ten opzichte van links.
Stelling: een van de mogelijk aangedane structuren hierbij si de rechter m. gracilis.
9. MSR staat voor medische speciale revalidatie
10. Gegeven: tijdens het afnemen van een anamnese bij een patiënt met een femurfractuur
geeft de patiënt aan dat hij moeite heeft met zijn hobby tuinieren.
Stelling: moeite met tuinieren is in dit geval volgens de indeling van de International
Classification of Functioning, Disability and Health (ICF) een beperking in activiteiten.
Quiz taak 4A
1. De pons is een onderdeel van het mesencephalon.
2. Het cerebellum zorgt voor de coördinatie en fijne afstemming van de motoriek die vanuit
andere hersendelen wordt ingezet.
3. De sulcus lateralis scheidt de lobus frontalis van de lobus temporalis.
4. De belangrijkste functie van het cerebellum is het verwerken van auditieve en visuele
prikkels vanuit het ruggenmerg
5. Gegeven: de motorische cortex verwerkt sensorische input tot bewegingen.