WEEK 4 LES 1
START BEWIJSVRAAG
De rechter moet de formele en materiele vragen beantwoorden voordat hij over
kan gaan tot een veroordeling. De eerste materiële vraag van 350 Sv gaat over
het bewijs. Hoewel de rechter tijdens het onderzoek ter terechtzitting zal willen
achterhalen wat er in werkelijkheid is gebeurd, ook wel de materiele waarheid,
heeft de bewijsvraag alleen betrekking op of datgene wat ten laste is gelegd kan
worden bewezen.
‘Is bewezen dat het ten laste gelegde feit door den verdachte is begaan?’
De volgende voorwaarden zijn hieraan verbonden:
1. Wat moet bewezen worden?
Het feit dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan
2. Wie moet dit bewijzen?
Bewijslast ligt bij het OM, maar de rechter kan zelf ook onderzoek doen. De
verdachte hoeft zijn onschuld niet te bewijzen
3. Wat betekent bewijzen in het strafrecht?
Aantonen dat in redelijkheid niet kan worden getwijfeld aan de juistheid van
het verwijt dat (in de tenlastelegging) aan de verdachte wordt gemaakt.
BEWIJSSTELSEL
Er zijn twee soorten bewijsstelsels:
1. VRIJE BEWIJSSTELSEL
De rechter is vrij in zijn oordeelsvorming. Er zijn geen wettelijke regels over
wanneer het feit bewezen mag worden geacht. Er zijn 2 soorten vrije stelsels:
De bloot gemoedelijke overtuiging (convicties intime)
De rechter is in gemoede (wat een rechter van binnen voelt) overtuigd van
de schuld van de verdachte. Die overtuiging volstaat alleen, waarop de
overtuiging is gebaseerd is niet belangrijk en hoeft dan ook niet gedeeld te
worden.
Bv. bij een jury
De beredeneerde overtuiging (conviction raisonnee)
De rechter moet hierbij beargumenteren waarop de bewezenverklaring is
gebaseerd. De rechter moet zijn beslissing in het vonnis dus motiveren.
Die argumenten worden in een volgende zitting getoetst op
deugdelijkheid. De rechter is gebonden aan de reden. Het moet rationeel
verantwoord kunnen worden.
2. WETTELIJKE BEWIJSSTELSEL
1
, Er zijn wettelijke regels over wanneer een feit bewezen moet worden geacht.
De rechter is hierbij gebonden aan wettige bewijsmiddelen. Er zijn 2 soorten
wettelijke stelsels:
Positief-wettelijk
Geeft een opsomming van bewijsmiddelen die de rechter mag gebruiken.
Hij is verplicht om het feit bewezen te verklaren als er sprake is van een
bepaalde hoeveelheid bewijs, ook al is de rechter misschien niet overtuigd.
Bv. 3 belastende getuigenverklaringen.
Negatief-wettelijk
Hierbij is een rechter negatief gebonden aan bewijsmiddelen. De rechter
mag niet veroordelen als het door de wet voorgeschreven minimum aan
bewijs niet voorhanden is. Hierbij moet hij dan vrijspreken, ook al is hij wel
overtuigd. Een rechter moet ook vrijspreken als hij twijfelt, ook al lijkt het
bewijs tegen de verdachte nog zo groot. Hoofdregel is: Beginsel in dubio
pro reo, de verdachte moet het voordeel van de twijfel krijgen.
Zo zit ons wetboek in elkaar:
‘Het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, kan
door de rechter slechts worden aangenomen, indien hij daarvan uit het
onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen
de overtuiging heeft bekomen’ 338 Sv. Hier zitten 3 voorwaarden in dat bij
een negatief stelsel hoort:
1) De rechter moet overtuigd zijn
Hij wordt niet gedwongen om tegen zijn overtuiging te veroordelen. Bij
twijfel vrijspraak.
2) De overtuiging moet zijn gegrond op wettige bewijsmiddelen
In 339 Sv staan deze bewijsmiddelen. De wet laat de rechter niet vrij in
de vorming van zijn overtuiging.
3) Het minimum aan bewijs moet voorhanden zijn
De bewijswaarden wordt bepaald aan de hand van voorschriften van
het bewijsmiddel
2 andere voorwaarden uit 338 Sv zijn:
1) Heeft de verdachte het ten laste gelegde feit begaan
Heruit vloeit voort dat het bewijsrecht alleen van toepassing is op de
eerste materiele vraag. Is wat de OvJ ten laste legt, door de verdachte
begaan. Dit is het enige wat daadwerkelijk bewezen moet worden.
LET OP!
Bij strafverzachtende of verzwarende omstandigheden dat niet ten laste
wordt gelegd, is het voldoende om mee te nemen als de rechter dit
aannemelijk acht.
2) Overtuiging moet voortkomen uit het onderzoek op de terechtzitting
De bewijsmiddelen moeten op de zitting naar voren zijn gebracht, zodat
een verdachte zich hiertegen kan verweren.
2