1. Motorische ontwikkeling: kwalitatief en kwantitatief
De motorische ontwikkeling speelt een cruciale rol in het algemene
ontwikkelingsproces van een kind. In de eerste levensfase zijn bewegingen
gericht op het verkennen van de omgeving en het lichaam, wat bijdraagt aan
communicatie en onafhankelijkheid. De motoriek bereidt het kind voor op
complexere houdingen en bewegingen.
Kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkeling
Kwalitatieve analyse: Bestudeert afwijkingen in motoriek om gerichte
behandelingen op te stellen.
Kwantitatieve analyse: Richt zich op mijlpalen om houding en beweging
te beoordelen.
Factoren die de motorische ontwikkeling beïnvloeden
De motorische ontwikkeling wordt bepaald door een samenspel van factoren:
1. Endogene factoren:
o Genetische aanleg is een belangrijke basis voor de volgorde en
snelheid van de ontwikkeling.
o Er zijn echter grote individuele verschillen in het tempo en de
volgorde van ontwikkeling.
2. Exogene factoren = omgevingsfactoren:
o Omgevingsinvloeden, zoals opvoedingsmethoden en culturele
gewoonten (bijvoorbeeld hoe baby’s worden gedragen of gelegd),
spelen een rol.
o Slaap- en speelposities beïnvloeden ook de motorische
vaardigheden.
Plasticiteit en verstoringen
Zelfregulatie: Het vermogen van een kind om tijdelijke achterstanden in
te halen na ziekte of problemen, hoewel dit vermogen beperkt is.
Deprivatie: Ernstig gebrek aan stimulatie kan de motorische ontwikkeling
blijvend schaden. De mate van herstel hangt af van de duur en ernst van
de deprivatie en de kwaliteit van de zorg nadien.
Ontwikkelingsstimulatie: Gericht en tijdig aangeboden stimulatie kan
de motorische ontwikkeling positief beïnvloeden.
2. Ontwikkelingsprincipes
Neurologisch rijpingsmodel: Het lichaam ontwikkelt zich volgens een
vast verloop, beïnvloed door de rijping van het zenuwstelsel.
Ontogenetische ontwikkelingsprincipes: Houdings- en
bewegingspatronen volgen een vast verloop.
o Ontwikkelingsrichting (Gesell, 1954):
, Cefalo-caudale volgorde: Van hoofd naar voeten (v hoofd
voeten).
Eerst armen ontwikkelen, dan OL
Proximo-distale volgorde: Van lichaam naar perifere
spieren
Eerst schoudersspieren ontwikkelen, dan pas pols
Deze volgordes kunnen variëren door andere invloeden.
Op basis van rijping v zenuwstelsel
Neuro-motorische maturatie: Verfijning van motorische en sensorische
mechanismen.
o Differentiatie: Van globale naar verfijnde bewegingen.
Zorgt voor meer variatie in houdings- & bewegingspatronen
o Integratie: Toenemende/ verbeterde coördinatie tussen spieren en
coördinatie tss verschillende sensorische systemen.
Asymmetrie naar symmetrie: Het kind ontwikkelt zich van
asymmetrische naar symmetrische houdingen, waarna weer asymmetrie
volgt in een functionele context.
Evolutie van bewegingspatronen: Van stereotiepe naar gevarieerdere
houdings- en bewegingspatronen.
3. Onderzoek van een baby
3.1 Babyreacties
Neurologisch onderzoek: De reflexen en spontane motoriek van een
baby geven inzicht in de neurologische status. + observatie van spontane
motoriek
Babyreacties (primitieve/ reflexmatige reacties):
o Automatische bewegingen vanuit de hersenstam, als reactie op
prikkel, zonder invloed van de cortex.
o Kenmerkend: grote variabiliteit, zowel tussen als binnen individuen.
o Verschil met reflexen: Babyreacties zijn niet altijd oproepbaar,
afhankelijk van de alertheid/arousal van het kind.
o Babyreacties zijn meestal leeftijdsgebonden en verdwijnen na het
eerste jaar.
Babyreacties moeten verdwijnen anders wijst op pathologie
Functie van babyreacties:
o Ze ondersteunen overleving en zorgen voor neurologische
ontwikkeling.
De motorische ontwikkeling speelt een cruciale rol in het algemene
ontwikkelingsproces van een kind. In de eerste levensfase zijn bewegingen
gericht op het verkennen van de omgeving en het lichaam, wat bijdraagt aan
communicatie en onafhankelijkheid. De motoriek bereidt het kind voor op
complexere houdingen en bewegingen.
Kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkeling
Kwalitatieve analyse: Bestudeert afwijkingen in motoriek om gerichte
behandelingen op te stellen.
Kwantitatieve analyse: Richt zich op mijlpalen om houding en beweging
te beoordelen.
Factoren die de motorische ontwikkeling beïnvloeden
De motorische ontwikkeling wordt bepaald door een samenspel van factoren:
1. Endogene factoren:
o Genetische aanleg is een belangrijke basis voor de volgorde en
snelheid van de ontwikkeling.
o Er zijn echter grote individuele verschillen in het tempo en de
volgorde van ontwikkeling.
2. Exogene factoren = omgevingsfactoren:
o Omgevingsinvloeden, zoals opvoedingsmethoden en culturele
gewoonten (bijvoorbeeld hoe baby’s worden gedragen of gelegd),
spelen een rol.
o Slaap- en speelposities beïnvloeden ook de motorische
vaardigheden.
Plasticiteit en verstoringen
Zelfregulatie: Het vermogen van een kind om tijdelijke achterstanden in
te halen na ziekte of problemen, hoewel dit vermogen beperkt is.
Deprivatie: Ernstig gebrek aan stimulatie kan de motorische ontwikkeling
blijvend schaden. De mate van herstel hangt af van de duur en ernst van
de deprivatie en de kwaliteit van de zorg nadien.
Ontwikkelingsstimulatie: Gericht en tijdig aangeboden stimulatie kan
de motorische ontwikkeling positief beïnvloeden.
2. Ontwikkelingsprincipes
Neurologisch rijpingsmodel: Het lichaam ontwikkelt zich volgens een
vast verloop, beïnvloed door de rijping van het zenuwstelsel.
Ontogenetische ontwikkelingsprincipes: Houdings- en
bewegingspatronen volgen een vast verloop.
o Ontwikkelingsrichting (Gesell, 1954):
, Cefalo-caudale volgorde: Van hoofd naar voeten (v hoofd
voeten).
Eerst armen ontwikkelen, dan OL
Proximo-distale volgorde: Van lichaam naar perifere
spieren
Eerst schoudersspieren ontwikkelen, dan pas pols
Deze volgordes kunnen variëren door andere invloeden.
Op basis van rijping v zenuwstelsel
Neuro-motorische maturatie: Verfijning van motorische en sensorische
mechanismen.
o Differentiatie: Van globale naar verfijnde bewegingen.
Zorgt voor meer variatie in houdings- & bewegingspatronen
o Integratie: Toenemende/ verbeterde coördinatie tussen spieren en
coördinatie tss verschillende sensorische systemen.
Asymmetrie naar symmetrie: Het kind ontwikkelt zich van
asymmetrische naar symmetrische houdingen, waarna weer asymmetrie
volgt in een functionele context.
Evolutie van bewegingspatronen: Van stereotiepe naar gevarieerdere
houdings- en bewegingspatronen.
3. Onderzoek van een baby
3.1 Babyreacties
Neurologisch onderzoek: De reflexen en spontane motoriek van een
baby geven inzicht in de neurologische status. + observatie van spontane
motoriek
Babyreacties (primitieve/ reflexmatige reacties):
o Automatische bewegingen vanuit de hersenstam, als reactie op
prikkel, zonder invloed van de cortex.
o Kenmerkend: grote variabiliteit, zowel tussen als binnen individuen.
o Verschil met reflexen: Babyreacties zijn niet altijd oproepbaar,
afhankelijk van de alertheid/arousal van het kind.
o Babyreacties zijn meestal leeftijdsgebonden en verdwijnen na het
eerste jaar.
Babyreacties moeten verdwijnen anders wijst op pathologie
Functie van babyreacties:
o Ze ondersteunen overleving en zorgen voor neurologische
ontwikkeling.