Biologie thema 5
Basis 1 Genotype en fenotype
1 Je kunt omschrijven wat het genotype en het fenotype zijn.
• Chromosomen zijn dunne ‘draden’ in elke celkern.
– Ze bestaan voor een groot deel uit de stof DNA.
– DNA bevat de informatie voor erfelijke eigenschappen.
– Elke celkern bevat de complete informatie voor alle erfelijke eigenschappen van een organisme.
– Gen: de stukjes DNA die samen de informatie bevatten voor een erfelijke eigenschap.
• Genotype: de informatie voor de erfelijke eigenschappen van een organisme.
– Alle genen in een celkern samen vormen het genotype.
– Het genotype van een organisme ontstaat op het moment van bevruchting.
• Fenotype: de eigenschappen van een organisme, waaronder het uiterlijk.
– Het fenotype komt tot stand door het genotype en door invloeden uit het milieu (leefstijl en
omgeving).
2 Je kunt uitleggen dat cellen alleen de erfelijke informatie gebruiken die ze nodig hebben.
• Genexpressie: een gen komt tot uiting in het fenotype.
– Een cel gebruikt alleen de genen die hij nodig heeft. De andere genen zijn in deze cel niet actief.
– Of een gen tot uiting komt, hangt samen met de functie van een cel. Bijv. in levercellen staan de
genen voor galproductie aan. In hoofdhuidcellen staan deze genen uit.
– Genen kunnen aan of uit staan, en hard of zacht staan.
Basis 2 Chromosomen
3 Je kunt uitleggen hoe elk van de ouders 50% van de chromosomen levert.
• In lichaamscellen komen de chromosomen in paren voor.
– De twee chromosomen van een paar bestaan uit dezelfde genen.
– Bij een mens bevat de kern van elke lichaamscel 23 paren chromosomen.
– Van elk chromosomenpaar is één chromosoom afkomstig van de moeder en het andere van de
vader.
• Genvariant: de informatie op een van de genen van een genenpaar.
– In lichaamscellen bevatten de twee genvarianten van een gen informatie voor dezelfde erfelijke
eigenschap.
– Deze informatie kan gelijk of ongelijk zijn. Bijv. het gen voor de haarvorm kan informatie bevatten
voor steil haar en/of voor krullend haar.
• In geslachtscellen komen de chromosomen enkelvoudig voor.
– Bij een mens bevat de kern van elke geslachtscel 23 chromosomen.
– Welk van beide chromosomen in een geslachtscel terechtkomt, is afhankelijk van het toeval.
Basis 1 Genotype en fenotype
1 Je kunt omschrijven wat het genotype en het fenotype zijn.
• Chromosomen zijn dunne ‘draden’ in elke celkern.
– Ze bestaan voor een groot deel uit de stof DNA.
– DNA bevat de informatie voor erfelijke eigenschappen.
– Elke celkern bevat de complete informatie voor alle erfelijke eigenschappen van een organisme.
– Gen: de stukjes DNA die samen de informatie bevatten voor een erfelijke eigenschap.
• Genotype: de informatie voor de erfelijke eigenschappen van een organisme.
– Alle genen in een celkern samen vormen het genotype.
– Het genotype van een organisme ontstaat op het moment van bevruchting.
• Fenotype: de eigenschappen van een organisme, waaronder het uiterlijk.
– Het fenotype komt tot stand door het genotype en door invloeden uit het milieu (leefstijl en
omgeving).
2 Je kunt uitleggen dat cellen alleen de erfelijke informatie gebruiken die ze nodig hebben.
• Genexpressie: een gen komt tot uiting in het fenotype.
– Een cel gebruikt alleen de genen die hij nodig heeft. De andere genen zijn in deze cel niet actief.
– Of een gen tot uiting komt, hangt samen met de functie van een cel. Bijv. in levercellen staan de
genen voor galproductie aan. In hoofdhuidcellen staan deze genen uit.
– Genen kunnen aan of uit staan, en hard of zacht staan.
Basis 2 Chromosomen
3 Je kunt uitleggen hoe elk van de ouders 50% van de chromosomen levert.
• In lichaamscellen komen de chromosomen in paren voor.
– De twee chromosomen van een paar bestaan uit dezelfde genen.
– Bij een mens bevat de kern van elke lichaamscel 23 paren chromosomen.
– Van elk chromosomenpaar is één chromosoom afkomstig van de moeder en het andere van de
vader.
• Genvariant: de informatie op een van de genen van een genenpaar.
– In lichaamscellen bevatten de twee genvarianten van een gen informatie voor dezelfde erfelijke
eigenschap.
– Deze informatie kan gelijk of ongelijk zijn. Bijv. het gen voor de haarvorm kan informatie bevatten
voor steil haar en/of voor krullend haar.
• In geslachtscellen komen de chromosomen enkelvoudig voor.
– Bij een mens bevat de kern van elke geslachtscel 23 chromosomen.
– Welk van beide chromosomen in een geslachtscel terechtkomt, is afhankelijk van het toeval.