Biologie thema 1
1 Je kunt uitleggen dat planten bij de fotosynthese energie vastleggen in glucose.
– Daarvoor is energie nodig. Die energie komt uit zonlicht.
• Bladgroenkorrels zetten koolstofdioxide en water om in glucose.
– Fotosynthese:
water + koolstofdioxide + energie → glucose + zuurstof
– Glucose is een energierijke stof.
2 Je kunt uitleggen dat bij de afbraak van glucose energie vrijkomt.
• Cellen gebruiken glucose als energiebron.
– Bij de afbraak van glucose komt de opgeslagen energie vrij.
– De energie die vrijkomt, wordt gebruikt voor de stofwisseling in de cel.
– De afbraak van glucose gebeurt in mitochondriën.
3 Je kunt het verband uitleggen tussen verbranding in cellen en lichamelijke activiteit.
• De afbraak van glucose in cellen noem je verbranding.
– Glucose is de meest gebruikte brandstof in cellen.
– Bij verbranding komt energie vrij, bijv. beweging en warmte.
• In alle cellen van organismen vindt verbranding plaats.
– Verbranding vindt voortdurend plaats, dag en nacht.
• Je energiebehoefte is o.a. afhankelijk van je lichamelijke inspanning.
– Hoe groter de lichamelijke inspanning, hoe meer verbranding er plaatsvindt.
– Er is dan meer brandstof en zuurstof nodig. Ook ontstaan er meer afvalstoffen.
– Organen zoals de longen en het hart werken dan harder.
, 4 Je weet dat bij verbranding zuurstof wordt verbruikt en koolstofdioxide ontstaat.
• Voor de verbranding van een brandstof is zuurstof nodig.
• Verbranding in een cel:
glucose + zuurstof →water + koolstofdioxide + energie
5 Je kunt het verschil in verbranding bij koudbloedige en warmbloedige dieren
beschrijven.
• Bij koudbloedige dieren is de lichaamstemperatuur afhankelijk van de temperatuur van de
omgeving.
– Bij lage temperaturen verloopt de verbranding in cellen langzaam. Er komt dan maar
weinig energie vrij. Hierdoor zijn koudbloedige dieren bij lage temperaturen weinig actief.
• Winterslaap: verlaagde lichaamstemperatuur en vertraagde stofwisseling.
• Bij warmbloedige dieren is de lichaamstemperatuur constant.
– De activiteit van warmbloedige dieren is minder afhankelijk van de temperatuur van hun
omgeving.
• Om de lichaamstemperatuur constant te houden, is veel energie (en dus verbranding)
nodig en wordt warmteverlies voorkomen.
– Warmbloedige dieren hebben vaak vormen van isolatie.
– Veel warmbloedige dieren trekken in de herfst weg naar warmere streken. Er zijn ook
warmbloedige dieren die een winterslaap houden.
6 Je kunt de delen van het ademhalingsstelsel benoemen met hun kenmerken en functies.
• Het ademhalingsstelsel bestaat voor een groot deel uit buisjes die zijn bekleed met
slijmvlies.
– Aan het slijm blijven ziekteverwekkers en stofdeeltjes plakken.
1 Je kunt uitleggen dat planten bij de fotosynthese energie vastleggen in glucose.
– Daarvoor is energie nodig. Die energie komt uit zonlicht.
• Bladgroenkorrels zetten koolstofdioxide en water om in glucose.
– Fotosynthese:
water + koolstofdioxide + energie → glucose + zuurstof
– Glucose is een energierijke stof.
2 Je kunt uitleggen dat bij de afbraak van glucose energie vrijkomt.
• Cellen gebruiken glucose als energiebron.
– Bij de afbraak van glucose komt de opgeslagen energie vrij.
– De energie die vrijkomt, wordt gebruikt voor de stofwisseling in de cel.
– De afbraak van glucose gebeurt in mitochondriën.
3 Je kunt het verband uitleggen tussen verbranding in cellen en lichamelijke activiteit.
• De afbraak van glucose in cellen noem je verbranding.
– Glucose is de meest gebruikte brandstof in cellen.
– Bij verbranding komt energie vrij, bijv. beweging en warmte.
• In alle cellen van organismen vindt verbranding plaats.
– Verbranding vindt voortdurend plaats, dag en nacht.
• Je energiebehoefte is o.a. afhankelijk van je lichamelijke inspanning.
– Hoe groter de lichamelijke inspanning, hoe meer verbranding er plaatsvindt.
– Er is dan meer brandstof en zuurstof nodig. Ook ontstaan er meer afvalstoffen.
– Organen zoals de longen en het hart werken dan harder.
, 4 Je weet dat bij verbranding zuurstof wordt verbruikt en koolstofdioxide ontstaat.
• Voor de verbranding van een brandstof is zuurstof nodig.
• Verbranding in een cel:
glucose + zuurstof →water + koolstofdioxide + energie
5 Je kunt het verschil in verbranding bij koudbloedige en warmbloedige dieren
beschrijven.
• Bij koudbloedige dieren is de lichaamstemperatuur afhankelijk van de temperatuur van de
omgeving.
– Bij lage temperaturen verloopt de verbranding in cellen langzaam. Er komt dan maar
weinig energie vrij. Hierdoor zijn koudbloedige dieren bij lage temperaturen weinig actief.
• Winterslaap: verlaagde lichaamstemperatuur en vertraagde stofwisseling.
• Bij warmbloedige dieren is de lichaamstemperatuur constant.
– De activiteit van warmbloedige dieren is minder afhankelijk van de temperatuur van hun
omgeving.
• Om de lichaamstemperatuur constant te houden, is veel energie (en dus verbranding)
nodig en wordt warmteverlies voorkomen.
– Warmbloedige dieren hebben vaak vormen van isolatie.
– Veel warmbloedige dieren trekken in de herfst weg naar warmere streken. Er zijn ook
warmbloedige dieren die een winterslaap houden.
6 Je kunt de delen van het ademhalingsstelsel benoemen met hun kenmerken en functies.
• Het ademhalingsstelsel bestaat voor een groot deel uit buisjes die zijn bekleed met
slijmvlies.
– Aan het slijm blijven ziekteverwekkers en stofdeeltjes plakken.