Samenvatting Technieken 2
1 TRAPPEN
TRAPONDERDELEN
De treden: de horizontale vlakken waarop men de voeten plaatst.
De stootborden: of tegentreden; dit zijn de verticale vlakken vooraan tussen de treden.
De wel of de neus; het deel van de trede dat over het daaronder staande stootbord loopt.
De trapbomen: Dit zijn op hun zijde geplaatste balken, waarin of waarop de treden en de
stootborden verwerkt zitten of waarop ze rusten.
De trapleuning: de hoogte bedraagt normaal minstens90 cm, verticaal gemeten vanaf de
boven–én voorkant van de trede. Het bovenste deel van de leuning is de handgreep.
Het welstuk: dit is het laatste element van een trap. Het verbindt deze laatste met het
bovenliggende bordes.
ALGEMENE BEGRIPPEN
De trapbreedte: deze omvat de lengte van de trede en de dikte van de eventuele
trapbomen. De nuttige trapbreedte is de breedte tussen de bomen. Deze moet toelaten
dat twee personen elkaar gemakkelijk kunnen kruisen.
De optrede: dit is de verticale afstand tussen de bovenzijde van twee opeenvolgende
treden. Voor tuintrappengemiddeld 12 à 15 cm.
De aantrede: dit is de horizontale afstand tussen de voorkanten van twee opeenvolgende
stootborden. 30 à 35 cm voor in tuinen.
De looplijn: Dit is de denkbeeldige lijn, die men normaal volgt bij het belopen van de trap.
De traparm: Dit is het deel van de trap tussen twee op elkaar volgende bordessen. Een
ononderbroken opeenvolging van ten minste 3 treden.
Pagina 1 van 34
,Samenvatting Technieken 2
De traphoogte: dit is de verticale afstand tussen de afgewerkte vloeren die door de trap
verbonden worden.
De trapruimte: de netto trapruimte is de horizontale afstand van de voorkant van het
eerste stootbord tot de voorkant van het laatste stootbord. Voegt men daarbij de eerste
trapneus en de breedte van het welstuk, dan verkrijgt men de bruto trapruimte.
Het trapgat: dit is de opening in de bovenliggende vloer om de plaatsing van de trap
mogelijk te maken.
De vrije hoogte: dit is de minimum hoogte tussen de bovenzijde van de treden en de
onderzijde van het bovenliggend plafond, verticaal gemeten. Ze moet minstens 2 à 2,10
meter bedragen, gemeten op de neus van de trede.
TRAPFORMULE
Woonhuizen (2.O) + 1A = 60 cm
Buitentrappen (2.O) + 1A = 65 cm
Bordes (P) A + (n.65 cm) = P
ENKELVOUDIGE TRAPPEN
DE LADDERTRAP
Trapbomen staan onder een verticale hoek van 45° tot 75°. De treden staan haaks op de
bomen (in grondplan)
Pagina 2 van 34
,Samenvatting Technieken 2
DE RECHTE TEEKTRAP
Trapbomen staan onder een verticale hoek kleiner dan 45°. De treden staan haaks op de
bomen (in grondplan)
DE SCHUINE STEEKTRAP
De treden lopen evenwijdig op elkaar, doch schuin op de bodem staan. Goed bij
beschikbare plaats.
DE SCHELUWE TRAP
In bovenaanzicht zijn de trapbomen evenwijdig maar hebben ze een verschillende lengte.
Hierdoor zijn de treden verdreven maar op de looplijn is de aantrede van elke trede gelijk.
SAMENGESTELDE TRAPPEN
DE BORDESTRAP
Hierbij is een bordes aanwezig uitgerekend met bijhorende formule “A + (n.65 cm) = P”
KWARTDRAAI / KWARTSLAGTRAP
De looplijn ondergaat één of meerdere cirkelkwarten. De treden worden verdreven om de
trap te vergemakkelijken. Is er slechts één kwart, dan spreekt men van een enkele
kwartdraaitrap. Is er een kwart onderaan en een kwart bovenaan, dan spreekt men van
een dubbele kwartdraaitrap.
Pagina 3 van 34
, Samenvatting Technieken 2
SPILTRAPPEN
DE SPILTRAP
Alle treden rusten aan één kant in de centrale spil. Aan de buitenkant rusten ze meestal
in muren of muurbomen.
DE ENGELSE TRAP / HALF-CIRKELVORMIGE TRAP
Deze trap heeft een cirkelvormige plattegrond, waarbij de buitenboom en de binnenboom
vanuit hetzelfde centerpunt zijn vertrokken. De treden zijn naar het centerpunt gericht en
kragen uit over de binnenboom, deze wordt de keepboom genoemd.
BUITENTRAPPEN
VERSPRINGENDE / GEBOGEN BUITENTRAP
GEWONE STEEKTRAPPEN
Pagina 4 van 34
1 TRAPPEN
TRAPONDERDELEN
De treden: de horizontale vlakken waarop men de voeten plaatst.
De stootborden: of tegentreden; dit zijn de verticale vlakken vooraan tussen de treden.
De wel of de neus; het deel van de trede dat over het daaronder staande stootbord loopt.
De trapbomen: Dit zijn op hun zijde geplaatste balken, waarin of waarop de treden en de
stootborden verwerkt zitten of waarop ze rusten.
De trapleuning: de hoogte bedraagt normaal minstens90 cm, verticaal gemeten vanaf de
boven–én voorkant van de trede. Het bovenste deel van de leuning is de handgreep.
Het welstuk: dit is het laatste element van een trap. Het verbindt deze laatste met het
bovenliggende bordes.
ALGEMENE BEGRIPPEN
De trapbreedte: deze omvat de lengte van de trede en de dikte van de eventuele
trapbomen. De nuttige trapbreedte is de breedte tussen de bomen. Deze moet toelaten
dat twee personen elkaar gemakkelijk kunnen kruisen.
De optrede: dit is de verticale afstand tussen de bovenzijde van twee opeenvolgende
treden. Voor tuintrappengemiddeld 12 à 15 cm.
De aantrede: dit is de horizontale afstand tussen de voorkanten van twee opeenvolgende
stootborden. 30 à 35 cm voor in tuinen.
De looplijn: Dit is de denkbeeldige lijn, die men normaal volgt bij het belopen van de trap.
De traparm: Dit is het deel van de trap tussen twee op elkaar volgende bordessen. Een
ononderbroken opeenvolging van ten minste 3 treden.
Pagina 1 van 34
,Samenvatting Technieken 2
De traphoogte: dit is de verticale afstand tussen de afgewerkte vloeren die door de trap
verbonden worden.
De trapruimte: de netto trapruimte is de horizontale afstand van de voorkant van het
eerste stootbord tot de voorkant van het laatste stootbord. Voegt men daarbij de eerste
trapneus en de breedte van het welstuk, dan verkrijgt men de bruto trapruimte.
Het trapgat: dit is de opening in de bovenliggende vloer om de plaatsing van de trap
mogelijk te maken.
De vrije hoogte: dit is de minimum hoogte tussen de bovenzijde van de treden en de
onderzijde van het bovenliggend plafond, verticaal gemeten. Ze moet minstens 2 à 2,10
meter bedragen, gemeten op de neus van de trede.
TRAPFORMULE
Woonhuizen (2.O) + 1A = 60 cm
Buitentrappen (2.O) + 1A = 65 cm
Bordes (P) A + (n.65 cm) = P
ENKELVOUDIGE TRAPPEN
DE LADDERTRAP
Trapbomen staan onder een verticale hoek van 45° tot 75°. De treden staan haaks op de
bomen (in grondplan)
Pagina 2 van 34
,Samenvatting Technieken 2
DE RECHTE TEEKTRAP
Trapbomen staan onder een verticale hoek kleiner dan 45°. De treden staan haaks op de
bomen (in grondplan)
DE SCHUINE STEEKTRAP
De treden lopen evenwijdig op elkaar, doch schuin op de bodem staan. Goed bij
beschikbare plaats.
DE SCHELUWE TRAP
In bovenaanzicht zijn de trapbomen evenwijdig maar hebben ze een verschillende lengte.
Hierdoor zijn de treden verdreven maar op de looplijn is de aantrede van elke trede gelijk.
SAMENGESTELDE TRAPPEN
DE BORDESTRAP
Hierbij is een bordes aanwezig uitgerekend met bijhorende formule “A + (n.65 cm) = P”
KWARTDRAAI / KWARTSLAGTRAP
De looplijn ondergaat één of meerdere cirkelkwarten. De treden worden verdreven om de
trap te vergemakkelijken. Is er slechts één kwart, dan spreekt men van een enkele
kwartdraaitrap. Is er een kwart onderaan en een kwart bovenaan, dan spreekt men van
een dubbele kwartdraaitrap.
Pagina 3 van 34
, Samenvatting Technieken 2
SPILTRAPPEN
DE SPILTRAP
Alle treden rusten aan één kant in de centrale spil. Aan de buitenkant rusten ze meestal
in muren of muurbomen.
DE ENGELSE TRAP / HALF-CIRKELVORMIGE TRAP
Deze trap heeft een cirkelvormige plattegrond, waarbij de buitenboom en de binnenboom
vanuit hetzelfde centerpunt zijn vertrokken. De treden zijn naar het centerpunt gericht en
kragen uit over de binnenboom, deze wordt de keepboom genoemd.
BUITENTRAPPEN
VERSPRINGENDE / GEBOGEN BUITENTRAP
GEWONE STEEKTRAPPEN
Pagina 4 van 34