Bij het omzetten van een eerdere database naar een fysiek database model doe je de volgende
stappen:
1. Datatypes voor alle attributen bepalen
2. Database aanmaken
3. Tabellen aanmaken met kolommen
4. Constraints en sleutels aanmaken
Willen we tabellen in een specifieke database gebruiken, dan moet eerst in de database de
structuur van de tabel worden aangemaakt. Hiervoor wordt de taal SQL Data Definition Language
(DDL) gebruikt.
Zodra de tabel met kolommen aangemaakt is, kunnen er
records toegevoegd, gewijzigd en verwijderd worden via de
SQL Data Manipulation Language (DML).
De meeste DDL opdrachten beginnen met CREATE, DROP
of ALTER. Met deze opdrachten creëren, verwijderen of
wijzigen we database elementen zoals tabellen en sleutels.
De volgende zijn de meest belangrijke datatypes:
* integer
* date —> bij begin- en einddata
* char(n) —> bij een bepaald aantal characters
* varchar(n) —> bij een onbepaald aan characters
DDL CRUD
aanmaken en verwijderen
database aanmaken:
CREATE DATABASE “Bibliotheek”;
database verwijderen:
DROP DATABASE “Bibliotheek”;
tabel aanmaken
CREATE TABLE Bedrijf
toevoegen van attributen
Je begint het CREATE TABLE-statement met de tabellennaam. Tussen haakjes staan de
attribuutnamen met de datatypes, gevolgd door integriteitrestricties zoals primary keys,
gescheiden door komma’s. Het statement wordt
afgesloten met een puntkomma.
bedrijfsnummer integer,
bedrijfsnaam varchar NOT NULL,
kvkcode char(8),
btwnummer varchar UNIQUE,