Inhoudsopgave
Week 1.......................................................................................................................................................... 2
PF: Hoofdstuk 1.....................................................................................................................................................2
Week 2.......................................................................................................................................................... 4
PF: Hoofdstuk 5.....................................................................................................................................................4
PF: Hoofdstuk 7.....................................................................................................................................................6
Week 3.......................................................................................................................................................... 8
PF: Hoofdstuk 6.....................................................................................................................................................8
Week 4........................................................................................................................................................ 10
PF: Hoofdstuk 8...................................................................................................................................................10
HPDT: Hoofdstuk 3..............................................................................................................................................13
Week 5........................................................................................................................................................ 14
HPDT: Hoofstuk 9................................................................................................................................................14
Samenvatting Linssen et al. (2014).....................................................................................................................16
Week 7........................................................................................................................................................ 17
PF: Hoofdstuk 9...................................................................................................................................................17
HPDT: Hoofdstuk 2..............................................................................................................................................19
HPDT: Hoofdstuk 4..............................................................................................................................................20
Week 8........................................................................................................................................................ 21
PF: Hoofdstuk 11.................................................................................................................................................21
Week 9........................................................................................................................................................ 23
PF: Hoofdstuk 10.................................................................................................................................................23
Studievragen............................................................................................................................................... 24
Study questions Lecture 1: Introduction chapter 1-4.........................................................................................24
Study questions Lecture 2: Principles of psychopharmacology Kenemans chapter 5........................................26
Study questions lecture 3: The pharmacology of depression (Kenemans H.7)..................................................28
Study questions Lecture 4 Stimulants (Kenemans Ch.6).....................................................................................29
Study questions Lecture 5: The pharmacology of anxiety (Kenemans H.8).......................................................32
Study questions HPDT H 3: Depression...............................................................................................................32
Study questions HPDT Ch 5: Anxiety disorders...................................................................................................34
Study questions college 7: ADHD – clinical perspective.....................................................................................36
Study question Antipsychotics, Kenemans Chapter 9 (Lecture 8)......................................................................37
Study questions: Antipsychotics, Labatte Chapter 2 and 4 (Lecture 9)..............................................................38
1
, Study questions lecture 10: Dependence............................................................................................................40
Study questions week 9, Lecture 11 Psychedelics (Kenemans chapter 10)........................................................42
Week 1
PF: Hoofdstuk 1
Psychofarmaca zijn stoffen die gedrag beïnvloeden via een effect op het centraal
zenuwstelsel, vooral de hersenen. Binnen de psychofarmaca kan er een onderscheid worden
gemaakt tussen twee categorieën: genotsmiddelen en geneesmiddelen.
Meest voorkomende manier om psychofarmaca in te nemen is via voedsel (eiwitten -->
aminozuren die in hersenen worden omgezet naar neurotransmitters). Serotonine wordt
bijv. gemaakt uit tryptofaan (zit in melk en sesamzaad).
Manier van toediening van psychofarmaca is vooral via pil, dit is echter een trage methode
en maximale concentratie in bloed wordt na uren bereikt, deel werkzame stof wordt
daarnaast afgebroken in maag. Het is mogelijk om een tablet op twee manieren te
verpakken:
Ervoor zorgen dat medicijn zo snel mogelijk in bloedspiegel terecht komt, tot
bepaalde maximumwaarde. Dit leidt tot patroon van snelle pieken en snelle dalen,
medicijn moet om de X-aantal uren weer worden ingenomen.
Ervoor zorgen dat medicijn minder snel in bloed komt, waardoor het mogelijk wordt
een meer constante bloedspiegel te realiseren: extended-release formulering zorgt
voor contante bloedspiegel over de dag en ook voor een gelijkmatiger verloop van
effecten op het gedrag.
Potent: hoeveel is er van een stof nodig om een effect waar te nemen? Hoe minder er nodig
is, hoe meer potent de stof is.
Efficacious (doelmatig): wat is het maximale effect van de stof? Zelfs met vijfvoudige
dosering kan een effect niet meer toenemen bijv.
Potentie en doelmatigheid kunnen echter niet los worden gezien van de ongewenste
bijwerkingen van een bepaalde dosering. Dit leidt tot een afgesproken therapeutisch
venster: begrenst door een lage dosering die gemiddeld de ondergrens vormt voor het
waarnemen van een enig effect en de andere grens is een hogere dosering die leidt tot
onaanvaardbare bijwerkingen. Hoe ruimer het therapeutisch venster, hoe beter de stof
geschikt is voor een behandeling.
Titreren: instellen van de optimale dosering; dit hangt per medicatie af van direct effect
zoals Ritalin of chronische toediening na weken zoals bij antidepressiva. Een belangrijke
bijkomstigheid bij titreren is mogelijke optreden van tolerantie: het afnemen van een
gewenst of ongewenst effect bij chronische toediening van een stof.
Als een middel, acuut of na chronische toediening een bepaald effect blijkt te hebben, is er
altijd de vraag of dit komt door het middel zelf of door het toedienen van wat voor stof dan
ook. Dit kan het geval zijn in een open label studie: het middel wordt zichtbaar toegediend
aan een groep patiënten en na verloop van tijd wordt gekeken of het een (gewenst) effect
heeft gehad. Mocht hier een positief resultaat uit voortvloeien, zal deze studies altijd
moeten worden opgevolgd met placebogecontroleerde studies.
2
, Het laatste stadium van ontwikkeling nieuw geneesmiddel betreft doorgaans een
grootschalig, dubbelblinde vergelijking met twee groepen patiënten. Hierbij is het van
belang dat de groepen op elkaar lijken en zoveel mogelijk at random zijn samengesteld.
Er zijn echter altijd factoren die niet te voorzien waren maar wel een effect hebben, hierop
beste zicht door een baseline meting te doen. Zo zijn a priori verschillen voor start
onderzoek zichtbaar.
In klinisch onderzoek zijn drie fasen te onderscheiden:
I: kleine groep gezonde vrijwilligers worden onderzocht op welke doseringen zij goed
verdragen d.m.v. titratie.
II: mogelijke therapeutische werking wordt onderzocht in kleine groep patiënten met
aandoening waarvoor middel is bedoeld. Vaak is dit dubbelblind placebogecontroleerd.
Soms is dit een actief placebo: als nieuwe medicijn versuffende werking heeft, placebo
toedienen die dit effect ook heeft zonder het ene gewenste effect, of bijvoorbeeld
vergelijken met medicijn dat al op de markt is.
III: Bevindingen uit fase II bevestigen met zeer grote (>1000 en liefst meerdere landen)
dubbelblinde, placebogecontroleerde onderzoeken. Gemiddelde duur is 3,5 jaar en
gemiddelde kosten 30 miljoen euro.
PF: Hoofdstuk 2, 3, 4 (achtergrondinformatie van belang voor begrijpen stof)
Autoreceptoren worden doorgaans voorgesteld als receptoren die zich bevinden buiten de
synaps. Ze werken hetzelfde als post synaptische receptoren maar heeft zeer andere
gevolgen. Binding aan een autoreceptor zet binnen de presynaptische cel een sequentie van
chemische reacties in gang die er uiteindelijk toe leidt dat er minder neurotransmitter wordt
afgegeven: het is dus een negatief feedbackmechanisme. Soms komt het voor dat een
medicijn enkel bindt met post synaptische receptor, of alleen autoreceptor: of bindt
makkelijker aan post synaptisch en pas met hoge dosering ook aan auto.
Affiniteit: hoe goed een stof aan een receptor bindt.
3