Hoofdstuk 1 – het begrip context
De contextuele benadering binnen de hulpverlening ziet een mens nooit als een
opzichzelfstaand individu; ieder mens is verweven met de mensen om hem heen.
Context: het netwerk van betekenisvolle relaties.
De contextuele benadering heeft nadrukkelijk oog voor de samenhang tussen de
verschillende generaties waaruit iemand is voortgekomen.
Gegeven relaties: ook wel familierelaties, ze maken deel uit van iemands leven door het
simpele feit dat hij in dit gezin en in deze familie geboren is. Deze relaties zijn ‘gegeven’ en
niet te verbreken.
Verworven relaties: de relaties die iemand in de loop van zijn leven opdoet, die je verwerft.
Denk aan klasgenoten, buren etc. Deze relaties kunnen wel verbroken worden.
Het begrip context verwijst naar het hele netwerk van gegeven en betekenisvolle verworven
relaties.
In het contextuele denken wordt er vanuit gegaan dat een groot deel van de pijn en vreugde
in het persoonlijke leven en in de levensgeschiedenis van een persoon, wordt bepaald door
de (intergenerationele) context waarbinnen hij geboren is.
En dat problemen die iemand ervaart in verworven relaties in grote mate samenhangen met
relatiepatronen zoals zich die in het gezin van herkomst (gegeven relatie) hebben
ontwikkeld.
Belangrijk om te letten op wat er binnen de context speelt en wordt overgedragen, met de
vier aspecten van het familie-erfgoed:
1 Erfelijke aanleg
Erfelijkheid: de eigenschappen van iemand die door genetische aanleg zijn bepaald
(nature). Bijv. dyslexie.
2. Sociale omgevingsfactoren
Sociale omgevingsfactoren: eigenschappen die niet of niet in de eerste plaats genetisch
zijn bepaald, maar waar opvoeding en leefomstandigheden een belangrijke rol in spelen
(nurture).
Wat in aanleg wel gegeven is, komt mogelijk niet of nauwelijks tot ontplooiing in een
omgeving waarin dit nauwelijks aangemoedigd wordt. En wat iemand in aanleg minder heeft
meegekregen, zou in een stimulerende omgeving weleens tot grotere bloei kunnen komen
dan in andere omstandigheden.
3. Gewoonten en gebruiken
Gewoonten en gebruiken: dingen die ‘wij’ altijd zo doen, terwijl het er in andere gezinnen
heel anders aan toe gaat.
Hiervoor geldt zeker dat ze binnen de persoonlijke omgang tussen ouders en kinderen
worden overgedragen.
4. Normen en waarden
Normen en waarden: omgangsregels die door het gezin als vanzelfsprekend worden
ervaren, terwijl daar in andere gezinnen heel anders over gedacht kan worden. De
gewoonten en gebruiken komen voort uit opvattingen over wat hoort en wat niet hoort. Deze
geven het gezin houvast in het leven.
Bijv. als iemand je iets vraagt, mag je nooit nee zeggen.