NATUURWETENSCHAPPEN:
VOORTPLANTEN:
Voortplanten is het zorgen voor nakomelingen. Gebeurt dat binnen dezelfde soort,
dan zijn de nakomelingen vruchtbaar. Ze kunnen zich dan verder voortplanten, zodat
de soort niet uitsterft.
Verschillende soorten = hybridesoorten
Bij geslachtelijk voortplanting ontstaat een nieuw organisme na versmelting van de
geslachtscellen (eicel + zaadcel). Deze worden geleverd door een vrouwelijk en
mannelijk individu. Geslachtelijke voortplanting zorgt voor genetische diversiteit, wat
zorgt voor variatie en kans op evolutie.
Bij ongeslachtelijk voortplanting (aseksuele voortplanting) ontstaat een nieuw
organisme uit een deel van het ouder individu. De nakomelingen zijn genetisch
identiek aan de ouder. Er is dus geen genetische diversiteit, maar wel een snelle
vermeerdering van de soort zonder dat er een partner nodig is. Enkel met speciale
technieken kan men gewervelde dieren klonen.
Sommige planten kunnen zich ongeslachtelijk voortplanten door andere plantendelen
(zoals stengels, wortels, bladeren en scheuten) te laten uitgroeien tot een nieuwe
plant. Ze gebruiken hiervoor vaak reservevoedsel, dat in bepaalde plantendelen werd
opgeslagen.
, Bloemplanten gebruiken zaden om zich geslachtelijk voort te planten. als de
abiotische factoren gunstig zijn, ontkiemen de zaden en groeien ze uit tot een nieuwe
plant.
De bloemen aan die nieuwe plant bezitten de geslachtsorganen.
De meeldraden zijn de mannelijke voortplantingsorganen en vormen
zaadcellen.
De stamper is het vrouwelijke voortplantingsorgaan en vormt de eicellen.
Om de zaadcellen tot bij de eicellen te brengen, is er bestuiving nodig. Dat is het
overbrengen van stuifmeel van de meeldraad naar het bovenste deel van de stamper
van eenzelfde soort bloem, wat meestal gebeurt door insecten of door de wind.
Na bestuiving volgt bevruchting. Dat is de versmelting van een eicel en een zaadcel
tot een bevruchte eicel (zygote). Die groeit uit tot een zaad binnen in de vrucht.
VOORTPLANTEN:
Voortplanten is het zorgen voor nakomelingen. Gebeurt dat binnen dezelfde soort,
dan zijn de nakomelingen vruchtbaar. Ze kunnen zich dan verder voortplanten, zodat
de soort niet uitsterft.
Verschillende soorten = hybridesoorten
Bij geslachtelijk voortplanting ontstaat een nieuw organisme na versmelting van de
geslachtscellen (eicel + zaadcel). Deze worden geleverd door een vrouwelijk en
mannelijk individu. Geslachtelijke voortplanting zorgt voor genetische diversiteit, wat
zorgt voor variatie en kans op evolutie.
Bij ongeslachtelijk voortplanting (aseksuele voortplanting) ontstaat een nieuw
organisme uit een deel van het ouder individu. De nakomelingen zijn genetisch
identiek aan de ouder. Er is dus geen genetische diversiteit, maar wel een snelle
vermeerdering van de soort zonder dat er een partner nodig is. Enkel met speciale
technieken kan men gewervelde dieren klonen.
Sommige planten kunnen zich ongeslachtelijk voortplanten door andere plantendelen
(zoals stengels, wortels, bladeren en scheuten) te laten uitgroeien tot een nieuwe
plant. Ze gebruiken hiervoor vaak reservevoedsel, dat in bepaalde plantendelen werd
opgeslagen.
, Bloemplanten gebruiken zaden om zich geslachtelijk voort te planten. als de
abiotische factoren gunstig zijn, ontkiemen de zaden en groeien ze uit tot een nieuwe
plant.
De bloemen aan die nieuwe plant bezitten de geslachtsorganen.
De meeldraden zijn de mannelijke voortplantingsorganen en vormen
zaadcellen.
De stamper is het vrouwelijke voortplantingsorgaan en vormt de eicellen.
Om de zaadcellen tot bij de eicellen te brengen, is er bestuiving nodig. Dat is het
overbrengen van stuifmeel van de meeldraad naar het bovenste deel van de stamper
van eenzelfde soort bloem, wat meestal gebeurt door insecten of door de wind.
Na bestuiving volgt bevruchting. Dat is de versmelting van een eicel en een zaadcel
tot een bevruchte eicel (zygote). Die groeit uit tot een zaad binnen in de vrucht.