Unit 2: vocabulary
1 Idioms
An idiom is an expression which cannot be understood from the literal meaning of the words of which it is
composed.
Voet bij stuk houden to keep a stiff upper lip
Voor een appel en een ei kopen to sell at a sacrifice
kort en zakelijk spreken to speak to the point
eromheen draaien to beat about the bush
zijn uiterste best doen to be one’s level best
energie om iets fysiek zwaar te doen use elbow grease
lange arm gebruiken pull strings
veel papierwerk red tape
veel troeven in handen hold all the aces
op de hoogte houden keep someone posted
tandje bijsteken go the extra mile
progressie maken make headway
vuur aan de schenen leggen turn on/up the heat
stoppen slaan door blow a fuse
2 Phrasal verbs
Phrasal verb is a general term for all combinations of verb+adverbial particle and preposition. A phrasal verb can
have more than one meaning.
Iemand steunen back someone up
Ergens overheen komen get over something
Iets meekrijgen get something over with
Geef iets door pass something on
Inbreken break in
Harder zetten turn up
Iets naar voren brengen bring something up
Vertraging hold up
Iets tegenkomen come across something
Uitmaken break up
Uitwerken work something out
Iemand bellen call for someone
Iemand binnelaten take someone in
Bij iets blijven stick to something
Naar kijken look into
Iets verzinnen make something up
Iets uitschakelen turn something off
Omgaan met iets deal with something
Pagina 1 van 28
,3 Confusing words
Agenda agenda
Kalender calendar
Dagboek diary
Zuivel dairy
Toestel appliance
Inrichting apparatus
Machine machine
Machinerie machinery
Gadget gadget
Zekerheid assurance
Verzekering insurance
Baseren base
Basis basis
Lenen (geld) borrow
Lenen (mareriaal) lend
Klant customer
Cliënt client
Passen fit
Passen suit
Bij elkaar passen match
Huren hire
Huur rent
Lenen lent
Persoonlijk personal
Personeel personnel
Prijs (winnen) price
Prijs (bedrag) prize
Rijden ride
Rit drive
Pak suit
Kostuum costume
Salaris wage
Salaris salary
Vergoeding fee
Dragen (kleding) wear
Dragen (material) carry
Pagina 2 van 28
, 4 Prepositions
Location time movement
Boven above after against
Achter behind before along
Onder below by down
Naast beside during from
Tussen between from into
Bij by on off
In in past on
Binnen inside since onto
Uit near through out of
Naar on to toward
Over over until up
Door through upon upon
Naast beside
In at
Binnen with in
Door trough
Achter behind
Voor in front of
Tegen by
Vergeleken met against/ compare to
Volgens after
Pagina 3 van 28