Week 1
Benoemen wat de belangrijkste organisatieniveaus in levende organismen zijn en
uitleggen wat de doelstellingen en werkwijzen van het vakgebied anatomie en
fysiologie zijn;
1. Chemisch niveau: Atomen, de kleinste stabiele bouwstenen van de materie,
verbinden zich met elkaar tot moleculen met een complexe vorm. Zelfs op dit
eenvoudigste niveau wordt de functie van een molecuul door zijn speciale vorm
gedefinieerd.
2. Celniveau: Verschillende moleculen vertonen interactie, zodat grotere structuren
ontstaan. Elke soort structuur heeft een specifieke functie in een cel.
3. Weefselniveau: Weefsel bestaat uit cellen van hetzelfde type die samenwerken om
een specifieke functie uit te voeren.
4. Orgaanniveau: Een orgaan bestaat uit twee of meer verschillende weefsels die
samenwerken om een specifieke functie uit te voeren.
5. Orgaanstelselniveau: Organen werken samen in orgaanstelsels.
6. Organismeniveau: Alle orgaanstelsels in het lichaam werken samen om het leven en
de gezondheid in stand te houden.
Anatomie = de studie van de structuur.
- Macroscopische anatomie: kenmerken die met het blote oog zichtbaar zijn, worden
onderzocht.
- Uitwendige anatomie: het bestuderen van de algemene vorm en van
oppervlaktekenmerken.
- Regionale anatomie: worden oppervlaktestructuren en inwendige structuren
in een bepaald gebied van het lichaam bestudeerd.
- Systemische anatomie: wordt de structuur van belangrijke orgaanstelsels
bestudeerd.
- Microscopische anatomie: worden structuren bestudeerd die niet zonder vergroting
zichtbaar zijn.
- Cytologie: wordt de inwendige structuur van afzonderlijke cellen bestudeerd.
- Histologie: wordt een breder perspectief gehanteerd en worden weefsels
onderzocht, groepen gespecialiseerde cellen en celproducten die
samenwerken bij het uitvoeren van specifieke functies.
Fysiologie = de studie van het functioneren van de anatomische structuren.
- Celfysiologie: omvat gebeurtenissen op chemisch of moleculair niveau, zowel
chemische processen binnen cellen als tussen cellen onderling.
- Orgaanfysiologie: het bestuderen van de fysiologie van bepaalde organen.
- Systeemfysiologie: worden alle aspecten van het functioneren van specifieke
orgaanstelsels bestudeerd.
- Pathofysiologie: bestuderen van de effecten van aandoeningen op het functioneren
van organen of stelsels.
- Sportfysiologie: worden de fysiologische aanpassingen aan sportbeoefening
bestudeerd.
,Globaal de bouw, ligging en samenhang van de verschillende orgaansystemen en
belangrijke lichaamholtes beschrijven;
Organenstelsels in het menselijk lichaam:
- huid, beenderstelsel, spierstelsel, zenuwstelsel, endocriene stelsel(hormoonstelsel),
bloedvatenstelsel, lymfestelsel, ademhalingsstelsel, spijsverteringsstelsel, urinaire
stelsel, voortplantingsstelsel.
Het endocriene stelsel en het zenuwstelsel werken samen om de activiteit van organen en
fysieke systemen te reguleren.
Alle orgaanstelsels werken samen om het leven en de gezondheid in stand te houden.
Alle levende cellen staan in contact met een lichaamsvloeistof en elke verandering van de
samenstelling van deze vloeistoffen zal invloed hebben op de cellen.
Lichaamsholten beschermen inwendige organen en dankzij deze holten kunnen de organen
van vorm veranderen.
- Borstholte
- Pericardiale holte: -> het hart
- 2 pleurale holten
≈ bekleed met glanzende, gladde, sereuze membranen
- Buik- en bekkenholte
- Peritoneale ruimte: compartiment dat met een sereuze membraan is bekleed.
- Parietale peritoneum: bekleed het binnenste oppervlak van de lichaamswand.
- Viscerale peritoneum
Een aantal belangrijke anatomische termen in relatie tot de topografie benoemen;
Hoofd = cefaal
Schedel = cranium
Gezicht = faciaal
Voorhoofd = frontaal
Oog = oculus
Wang = buccaal
Oor = auris
Neus = nasus
Mond = os
Kin = mentaal
Romp
Borstkas = thorax
Borst = mamma
Buik = abdoman
Navel = umbilicus
Bekken = pelvis
Lies = linguinaal
Schaamstreek = pubicus
Arm = brachium
Oksel = axilla
Elleboog = cubiti
Ellepijp = ulna
, Spaakbeen = radius
Voorarm = antebrachium
Pols = carpus
Hand = manus
Handpalm = Palma
Vingers = phalanges
Duim = pollux
Benen
Bovenbeen/dijbeen = femur
Knieschijf = patella
Onderbeen = cruris
Enkel = tarsus
Voet = pes
Tenen = phalanges
Grote teen = hallux
Knieholte = popliteus
Kuit = suraal
Hiel = calcaneus
Voetzool = planta
Schouder = acromion
Rug = dorsum
Lendenen = lumbus
Bil = gluteus
Term Gebied of referentie Voorbeeld
Anterior De voorkant; voor
Ventraal De buikzijde (synoniem aan anterior als het De navel bevindt zich aan de ventrale
naar het menselijk lichaam wordt verwezen) (anterior) zijde van de romp
Posterior De achterzijde; achter
Dorsaal De rugzijde (synoniem aan posterior als het Het schouderblad bevindt zich dorsaal
naar het menselijk lichaam wordt verwezen) (posterior) ten opzichte van de thorax.
Craniaal Het hoofd De craniale/cefale rand van de bekken
Cefaal bevindt zich boven de dij