De spieren
1. Soorten spieren
- Spieren maken beweging mogelijk
- Bestaan uit contractiel weefsel = in staat om samen te trekken
1.1. Skeletspieren
- Zorgt voor willekeurige, gecontroleerde beweging van botten
- Onderhevig aan de wil = bewust
- Zorgt voor stabilisatie van het lichaam
- Onder een microscoop vertonen ze een dwars
streeppatroon : lange, onvertakte, dwarsgestreepte
vezels
- De spiervezels liggen in bundels evenwijdig aan
elkaar
- Snel vermoeibaar weefsel
1.2. Gladde spieren
- Hebben geen dwarsgestreept beeld onder microscoo
- Zijn niet onderhevig aan de wil
- Staan onder invloed van het autonoom zenuwstelsel
Onvermoeibaar
- Komen voor in de wand van darmen, blaas, maag,
bloedvaten, luchtwegen,…
1.3. Hartspieren = cardiale spieren
- In hart en aangrenzende delen van de grote bloedvaten
- Is dwarsgestreept
- Gedraagt zich als gladspierweefsel = niet onderhevig aan de wil
- Wordt ook myocard genoemd
- Zorgt door hartcontracties dat het bloed door het lichaam gepompt wordt
1.4. De vorm van spieren
- Spiercellen kunnen verkorten zodat samentrekking of spiercontractie
mogelijk is
- De cellen hebben een langwerpige cilindrische vorm
- Lengte : van enkele mm tot enkele decimeters
- Spiercellen of myoblasten zijn vergroeid tot 1 langwerpig membraan: het
sarcolemma of spiervezel
- Spiervezels zijn samengesteld uit (myo)fibrillen
2. Spierfysologie
1
, 2.1. Skeletspieren
- bestaan uit :
spierbuik (= contractiel spierweefsel)
pezen (niet- contractiel)
- Aanhechting aan skelet :
Directe aanhechting : spier op bot
Indirecte aanhechting : met pezen
- de spier is
omgeven door bindweefsellaag
Bestaat meestal uit verschillende spierbundels of fasciculi,
eveneens omgeven door bindweefsellaag
Deze spierbundels zijn opgebouwd uit spiervezels
Lengte spier = afstand tussen verschillende aanhechtingsplaatsen ( bv musculus
sartorius = langste spier in menselijk lichaam)
- Functie spieren :
Botten kunnen ten opzichte van elkaar bewegen
Stabiel houden van het lichaam
Geeft vorm
Warmte
- Skeletspieren werken vaak in paren met een tegengestelde werking :
agonist en antagonist
- Agonist : spier die zorgt voor de gewilde beweging (meestal buigen)
- Antogonist : tegengestelde spier van de agonist (meestal strekken)
- Synergist : deze spier helpt de agonist met de beweging
2.2. Myofibrillen,
actine, myosine
- Spiervezels
zijn opgebouwd uit myofibrillen
Liggen evenwijdig aan elkaar
Dwarsgestreepte kleuring door
dikke en dunne myofilamenten
- Opgebouwd uit eiwitketens of dikke en
dunne myofilamenten :
myosinefilamenten (= dik)
Actinefilamenten (= dun)
- Samenwerking tussen myosine en
actine maakt samentrekking mogelijk
- Samen vormen ze een sarcomeer
2
, 2.3. Sacromeren
- Sarcomeer = kleinste contractiele eenheid van een spier
- Door de samentrekking creëren ze beweging
- Glijdend filamentenmodel :
Actine en myosine liggen naast elkaar en overlappen elkaar
Bewegen /glijden langs elkaar heen
het sarcomeer wordt korter
Verkorting sarcomeer = lichte contractie
- Een myofibril bestaat uit veel sarcomeren dus :
de totale contractie van de spier is groot
2.4. Aansturing van skeletspieren door zenuwen ( begrijpen)
zenuwstelsel regelt de samentrekking van de skeletspieren :
grote hersenen
ruggenmerg
motorische zenuwcel (motorneuron)
uitloper naar spier
motorisch eindplaatje
= overgang tussen zenuwuitloper en spiervezel
2.5. Hypertrofie en atrofie van spierweefsel
- Hypertrofie
Cellen nemen in grootte toe
Normale reactie van de spieren bij veelvuldig gebruik
Bv sport en fitness
- Atrofie
Afname van het aantal cellen
In geval een bepaalde spier ( of spiergroepen) niet meer gebruikt
worden
Bv. Bij bedlegerigheid of verlamming
3
, Het circulatiestelsel
1. Bloedsomloop en het hart
1.1. Het hart
1.2. De bloedvaten in en ronden het hart
4