PARASITOLOGIE
Parasieten bij de mens
= organisme dat voor het volbrengen van zijn natuurlijke levenscyclus tijdelijk of permanent moet leven in/op
een ander levend organisme (gastheer) waaraan het voedsel onttrekt
“para” = naast/bij; “sitos” = tarwe, brood, eten
gezondheid van de mens wordt bedreigd door
● prokaryoten: virussen en bacteriën
● eukaryoten
○ eencelligen (protozoa)
○ hoger ontwikkelde soorten (metazoa)
■ wormen (helminthen)
■ geleedpotigen (arthropoda)
in medische context wordt de term “parasiet” exclusief gebruikt voor eukaryotische parasieten (protozoa en
metazoa)
Begrippen
pathogeen = met ziekmakend vermogen voor overigens gezonde mensen (bv. malaria)
commensaal = de gastheer ondervindt geen (aantoonbaar) nadeel (bv. Entamoeba coli)
opportunistische pathogenen = worden pathogeen bij daling van de immuniteit (bv. Toxoplasma)
obligaat = de ontwikkelingscyclus en verspreiding kunnen niet verlopen zonder één of meer gastheren (bv.
Taenia spp.)
facultatief = normaal vrij levende organismen die zich ook weleens als parasiet kunnen gedragen (bv.
Naegleria)
ectoparasiet = infestatie van de huid
● volledig buiten: luizen, teken, vlooien, muggen
● oppervlakkige huidlagen: mijten (bv. schurft), vliegenlarven
endoparasiet = in het lichaam in alle mogelijke organen
● darm: bv. Giardia
● bloed: bv. malaria
● andere weefsels: bv. toxoplasmose
zoönosen = infecties die zowel bij de mens als bij andere gewervelde dieren voorkomen (bv. Toxoplasma,
Trichinella)
anthroponosen = infecties die enkel van mens op mens worden overgedragen (bv. Enterobius vermicularis)
vector = ongewervelde dieren (bv. arthropoden) die nodig zijn voor de overbrenging van een parasiet van de
ene gewervelde gastheer naar de andere
● vectoren als eindhastheer
, ○ bv. malariamug voor Plasmodium (mens is tussengastheer en reservoir)
● vectoren als tussengastheer
○ bv. bloedzuigende (daas)vlieg voor de larven van de filaria worm Loa loa
→ vector wordt vaak beschouwd als (ecto)parasiet
homoxeen = een parasiet die zich met behulp van één bepaalde gastheer in stand kan houden en waarvan
het infectieuze stadium (evt. na uitscheiding in het milieu) weer een infectie in diezelfde gastheersoort
veroorzaakt (bv. aarsmade Enterobius vermicularis)
heteroxeen = een parasiet die voor zijn transmissie afhankelijk is van gastheerwisseling (bv. Taenia
saginata)
kosmopoliet = endemisch = parasiet die wereldwijd voorkomt (dus ook in België)
uitsluitend import = parasieten die normaal gezien niet in België voorkomen
Gastheer
eindgastheer (indien meer dan één gastheer)
● voor wormen: gastheer waar de parasiet het volwassen, sexueel mature stadium bereikt
● voor eencelligen: gastheer waarin sexuele vermenigvuldiging plaatsvindt
tussengastheer (indien meer dan één gastheer) = gastheer (soms meerdere) waarin de parasiet ontwikkelt
zonder uit te groeien tot het volwassen stadium, of waarin asexuele vermenigvuldiging plaatsvindt
bv. malaria
● mens = tussengastheer → aseksuele vermenigvuldiging
● mug = eindgastheer → seksuele vermenigvuldiging
reservoirgastheer = gastheer soort die de parasiet herbergt en als besmettingsbron voor mens (of andere
dieren) dient (bv. runderen voor Fasciola)
→ merendeel van infecties bevindt zich in dit type gastheer
transportgastheer = paratenische gastheer = een niet steeds noodzakelijke tussengastheer waarin geen
vermenigvuldiging plaatsgrijpt, enkel (mogelijks) rijping en overdracht (bv. konijnen bij Toxocara)
→ meestal enkel verspreiding
toevalsgastheer = gastheer waarin de parasiet terecht komt (en waardoor een pathologie kan optreden), maar
die normaal gesproken niet voorkomt in de cyclus van de parasiet
● bv. mens bij Toxoplasmose
● mens of dier bij sommige wormen (toxocarose, vogelschistosomen)
Gastheerspecificiteit
stenoxeen = één specifieke gastheersoort (evt. per evolutiestadium)
→ hoge gastheerspecificiteit
→ bv. Taenia saginata enkel in de mens
euryxeen = meerdere gastheersoorten zijn mogelijk (evt. per evolutiestadium)
→ lage gastheerspecificiteit
→ bv. Giardia duodenalis
Parasieten bij de mens
= organisme dat voor het volbrengen van zijn natuurlijke levenscyclus tijdelijk of permanent moet leven in/op
een ander levend organisme (gastheer) waaraan het voedsel onttrekt
“para” = naast/bij; “sitos” = tarwe, brood, eten
gezondheid van de mens wordt bedreigd door
● prokaryoten: virussen en bacteriën
● eukaryoten
○ eencelligen (protozoa)
○ hoger ontwikkelde soorten (metazoa)
■ wormen (helminthen)
■ geleedpotigen (arthropoda)
in medische context wordt de term “parasiet” exclusief gebruikt voor eukaryotische parasieten (protozoa en
metazoa)
Begrippen
pathogeen = met ziekmakend vermogen voor overigens gezonde mensen (bv. malaria)
commensaal = de gastheer ondervindt geen (aantoonbaar) nadeel (bv. Entamoeba coli)
opportunistische pathogenen = worden pathogeen bij daling van de immuniteit (bv. Toxoplasma)
obligaat = de ontwikkelingscyclus en verspreiding kunnen niet verlopen zonder één of meer gastheren (bv.
Taenia spp.)
facultatief = normaal vrij levende organismen die zich ook weleens als parasiet kunnen gedragen (bv.
Naegleria)
ectoparasiet = infestatie van de huid
● volledig buiten: luizen, teken, vlooien, muggen
● oppervlakkige huidlagen: mijten (bv. schurft), vliegenlarven
endoparasiet = in het lichaam in alle mogelijke organen
● darm: bv. Giardia
● bloed: bv. malaria
● andere weefsels: bv. toxoplasmose
zoönosen = infecties die zowel bij de mens als bij andere gewervelde dieren voorkomen (bv. Toxoplasma,
Trichinella)
anthroponosen = infecties die enkel van mens op mens worden overgedragen (bv. Enterobius vermicularis)
vector = ongewervelde dieren (bv. arthropoden) die nodig zijn voor de overbrenging van een parasiet van de
ene gewervelde gastheer naar de andere
● vectoren als eindhastheer
, ○ bv. malariamug voor Plasmodium (mens is tussengastheer en reservoir)
● vectoren als tussengastheer
○ bv. bloedzuigende (daas)vlieg voor de larven van de filaria worm Loa loa
→ vector wordt vaak beschouwd als (ecto)parasiet
homoxeen = een parasiet die zich met behulp van één bepaalde gastheer in stand kan houden en waarvan
het infectieuze stadium (evt. na uitscheiding in het milieu) weer een infectie in diezelfde gastheersoort
veroorzaakt (bv. aarsmade Enterobius vermicularis)
heteroxeen = een parasiet die voor zijn transmissie afhankelijk is van gastheerwisseling (bv. Taenia
saginata)
kosmopoliet = endemisch = parasiet die wereldwijd voorkomt (dus ook in België)
uitsluitend import = parasieten die normaal gezien niet in België voorkomen
Gastheer
eindgastheer (indien meer dan één gastheer)
● voor wormen: gastheer waar de parasiet het volwassen, sexueel mature stadium bereikt
● voor eencelligen: gastheer waarin sexuele vermenigvuldiging plaatsvindt
tussengastheer (indien meer dan één gastheer) = gastheer (soms meerdere) waarin de parasiet ontwikkelt
zonder uit te groeien tot het volwassen stadium, of waarin asexuele vermenigvuldiging plaatsvindt
bv. malaria
● mens = tussengastheer → aseksuele vermenigvuldiging
● mug = eindgastheer → seksuele vermenigvuldiging
reservoirgastheer = gastheer soort die de parasiet herbergt en als besmettingsbron voor mens (of andere
dieren) dient (bv. runderen voor Fasciola)
→ merendeel van infecties bevindt zich in dit type gastheer
transportgastheer = paratenische gastheer = een niet steeds noodzakelijke tussengastheer waarin geen
vermenigvuldiging plaatsgrijpt, enkel (mogelijks) rijping en overdracht (bv. konijnen bij Toxocara)
→ meestal enkel verspreiding
toevalsgastheer = gastheer waarin de parasiet terecht komt (en waardoor een pathologie kan optreden), maar
die normaal gesproken niet voorkomt in de cyclus van de parasiet
● bv. mens bij Toxoplasmose
● mens of dier bij sommige wormen (toxocarose, vogelschistosomen)
Gastheerspecificiteit
stenoxeen = één specifieke gastheersoort (evt. per evolutiestadium)
→ hoge gastheerspecificiteit
→ bv. Taenia saginata enkel in de mens
euryxeen = meerdere gastheersoorten zijn mogelijk (evt. per evolutiestadium)
→ lage gastheerspecificiteit
→ bv. Giardia duodenalis