Week 1:
Natuurrecht:
- Voor iedereen ongeacht tijd en plaats; gelden bepaalde universele
rechten die impliciet voortvloeien uit de menselijke natuur.
o Geldigheid afhankelijk van de morele inhoud.
Rechtspositivisme:
- Het recht is niet natuurrechtelijke beginselen.
- Het recht is wel gedragsvoorschriften die zijn voorgeschreven door
de wetgevende en rechtsprekende macht.
o Geldigheid afhankelijk van formele eisen.
Radbruch: statutory lawlesness en supra-statutory law.
Drie beginselen verbonden aan het positieve recht:
1. Rechtszekerheid.
Heeft gewoonlijk voorrang boven (2) en (3).
Draagt bij aan andere beginselen.
Draagt bij aan gelijkheid.
2. Rechtvaardigheid.
Voorrang ingeval van extreem wettelijk onrecht
(ondraaglijkheidscriterium).
3. Doelmatigheid.
Formule van Radbruch: in beginsel rechtszekerheid boven
rechtvaardigheid.
1. Onverdraaglijkheidscriterium: als er een conflict is tussen
rechtvaardigheid en rechtszekerheid dan heeft het gepositiveerde
recht voorrang.
o Behalve als het conflict onverdraaglijk wordt → in concrete
geval geen toepassing, maar over het algemeen nog wel
geldend recht.
2. Verloocheningscriterium: bij het maken van het recht is bewust
geen rechtvaardigheid nagestreefd (gelijkheid bewust ontkend).
o Het is dan geen geldig recht → nooit toepassen.
o Merendeel nazirecht valt hieronder.
Hart: laws and morals.
Verzet zich tegen natuurrechtsdenken en is het oneens met noodzakelijke
verband.
Het komt aan op de manier waarop de
rechten zijn gevormd: formele
vereisten.
→ descriptieve rechtspositivist: slechts een functioneel verband.
→ brede conceptie van recht waarbij ook onrechtvaardige wetten deel van
het recht uitmaken geniet voorkeur boven smalle conceptie.
, - Het zijn andere vragen.
o Of iets geldend recht is, is de ene juridische vraag.
o Welke waarde daaraan verbonden moet worden is een andere
morele vraag.
→ Nazirecht is dus geldig recht, doch onrechtvaardig.
→ Is afkeurenswaardig, maar niet onrechtmatig – want is immers
geldig.
Fuller: Morality of Law.
Interne moraliteit van het recht → formele eisen waaraan recht moet
voldoen om geldig te zijn. Dit is geen inhoudelijke beoordeling maar een
voorwaardelijke.
1. Algemeen.
2. Publiek.
3. Toekomstgericht (niet met terugwerkende kracht, dit is
onvoorspelbaar).
4. Helder en begrijpelijk.
5. Niet onderling tegenstrijdig.
6. Uitvoerbaar.
7. Duurzaam (niet snel veranderen, dit is onvoorspelbaar).
8. Consistente toepassing.
Wanneer iets fundamenteel met een van de acht principes in strijd
is, is het geen recht meer → anders principes om kritiek te leveren.
o Merendeel nazirecht is dus geen geldend recht.
Week 2: rechtsvinding.
Iedere wet behoeft uitleg → hierbij worden concrete rechtsvragen gesteld.
- Wat staat er in de wet en hoe dient men dit te interpreteren.
o In hoeverre mag de rechter hierbij van de letterlijke tekst
afwijken.
o Is interpretatie überhaupt mogelijk.
Hart: law as the Union of Primary and Secondary Rules.
Reactie op bevelstheorie van Austin → gaat ervan uit dat men handelt in
lijn met de wet uit vrees voor sancties.
↔️Onjuist: men heeft gewoonlijk een intern perspectief.
- Vrijwillige aanvaarding regels omdat zij innerlijk ervan overtuigd zijn
(alleen dan kan rechtsorde functioneren).
- Gebruiken regels als leidraad voor eigen gedrag.
o Men heeft de regels geïnternaliseerd.
- Bij extern perspectief zie je navolging niet als een plicht.
o Gebeurt enkel uit de vrees voor sancties.
Natuurrecht:
- Voor iedereen ongeacht tijd en plaats; gelden bepaalde universele
rechten die impliciet voortvloeien uit de menselijke natuur.
o Geldigheid afhankelijk van de morele inhoud.
Rechtspositivisme:
- Het recht is niet natuurrechtelijke beginselen.
- Het recht is wel gedragsvoorschriften die zijn voorgeschreven door
de wetgevende en rechtsprekende macht.
o Geldigheid afhankelijk van formele eisen.
Radbruch: statutory lawlesness en supra-statutory law.
Drie beginselen verbonden aan het positieve recht:
1. Rechtszekerheid.
Heeft gewoonlijk voorrang boven (2) en (3).
Draagt bij aan andere beginselen.
Draagt bij aan gelijkheid.
2. Rechtvaardigheid.
Voorrang ingeval van extreem wettelijk onrecht
(ondraaglijkheidscriterium).
3. Doelmatigheid.
Formule van Radbruch: in beginsel rechtszekerheid boven
rechtvaardigheid.
1. Onverdraaglijkheidscriterium: als er een conflict is tussen
rechtvaardigheid en rechtszekerheid dan heeft het gepositiveerde
recht voorrang.
o Behalve als het conflict onverdraaglijk wordt → in concrete
geval geen toepassing, maar over het algemeen nog wel
geldend recht.
2. Verloocheningscriterium: bij het maken van het recht is bewust
geen rechtvaardigheid nagestreefd (gelijkheid bewust ontkend).
o Het is dan geen geldig recht → nooit toepassen.
o Merendeel nazirecht valt hieronder.
Hart: laws and morals.
Verzet zich tegen natuurrechtsdenken en is het oneens met noodzakelijke
verband.
Het komt aan op de manier waarop de
rechten zijn gevormd: formele
vereisten.
→ descriptieve rechtspositivist: slechts een functioneel verband.
→ brede conceptie van recht waarbij ook onrechtvaardige wetten deel van
het recht uitmaken geniet voorkeur boven smalle conceptie.
, - Het zijn andere vragen.
o Of iets geldend recht is, is de ene juridische vraag.
o Welke waarde daaraan verbonden moet worden is een andere
morele vraag.
→ Nazirecht is dus geldig recht, doch onrechtvaardig.
→ Is afkeurenswaardig, maar niet onrechtmatig – want is immers
geldig.
Fuller: Morality of Law.
Interne moraliteit van het recht → formele eisen waaraan recht moet
voldoen om geldig te zijn. Dit is geen inhoudelijke beoordeling maar een
voorwaardelijke.
1. Algemeen.
2. Publiek.
3. Toekomstgericht (niet met terugwerkende kracht, dit is
onvoorspelbaar).
4. Helder en begrijpelijk.
5. Niet onderling tegenstrijdig.
6. Uitvoerbaar.
7. Duurzaam (niet snel veranderen, dit is onvoorspelbaar).
8. Consistente toepassing.
Wanneer iets fundamenteel met een van de acht principes in strijd
is, is het geen recht meer → anders principes om kritiek te leveren.
o Merendeel nazirecht is dus geen geldend recht.
Week 2: rechtsvinding.
Iedere wet behoeft uitleg → hierbij worden concrete rechtsvragen gesteld.
- Wat staat er in de wet en hoe dient men dit te interpreteren.
o In hoeverre mag de rechter hierbij van de letterlijke tekst
afwijken.
o Is interpretatie überhaupt mogelijk.
Hart: law as the Union of Primary and Secondary Rules.
Reactie op bevelstheorie van Austin → gaat ervan uit dat men handelt in
lijn met de wet uit vrees voor sancties.
↔️Onjuist: men heeft gewoonlijk een intern perspectief.
- Vrijwillige aanvaarding regels omdat zij innerlijk ervan overtuigd zijn
(alleen dan kan rechtsorde functioneren).
- Gebruiken regels als leidraad voor eigen gedrag.
o Men heeft de regels geïnternaliseerd.
- Bij extern perspectief zie je navolging niet als een plicht.
o Gebeurt enkel uit de vrees voor sancties.