i
Verdieping inkomstenbelasting
Uitwerkingen werkcollegeopdrachten
Creditgroep: Creditgroep J
Datum college: 15-10-2018
Onderwerp: Eigenwoningregeling
Opdracht 1
, A Indien Jolanthe het geld bij haar vader leent, valt de €50.000 onder de
eigenwoningschuld o.g.v. art. 3.119a lid 1 jo. lid 2 onderdeel b Wet IB 2001.
De lening houdt namelijk verband met het onderhoud van de woning. De
lening moet contractueel ten minste annuïtair zijn vastgelegd en in ten
hoogste 360 maanden worden afgelost, waarbij de aflossing daadwerkelijk
jaarlijks plaatsvindt ingevolge de aflossingseis (art. 3.119c). Daarnaast moet
o.g.v. art. 3.119g Wet IB 2001 jaarlijks informatie m.b.t. de schuld verstrekt
worden.
Bij de vader valt de lening in box 3. De renteopbrengsten worden bij hem
forfaitair belast terwijl Jolanthe de rente in box 1 kan aftrekken.
Indien Jolanthe het geld bij Raf leent, is er sprake van een uitgezonderde
schuld die niet als eigenwoningschuld kwalificeert o.g.v. art. 3.119a lid 6
onderdeel c Wet IB 2001. Jolanthe en Raf zijn namelijk partners in de zin van
art. 5a lid 1 onderdeel b Wet IB 2001. Bij Raf en Jolanthe zit de
schuldvordering in box 3.
Op het moment dat het fiscaal partnerschap eindigt, kan de lening wel weer
als eigenwoningschuld kwalificeren.
Klopt, art. 5a AWR
B De lening die Jolanthe met de Rabobank heeft afgesloten is een
aflossingsvrije lening van voor 2013. Er geldt dus geen
aflossingsverplichting.
Het vervreemdingssaldo eigen woning is €250.000 (opbrengst verkoop EW) -
€300.000 (Resterende EWS) = -€50.000
De lening wordt voor €250.000 afgelost, waardoor er een restschuld ontstaat
in de zin van art. 3.120a Wet IB 2001. De rente over deze restschuld is 15
jaar aftrekbaar.
Klopt
C Op grond van art. 3.111 lid 1 Wet IB 2001 is er pas sprake van een
eigen woning indien de woning anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter
beschikking staat. Jolanthe en Raf moeten er dus daadwerkelijk wonen.
Op grond van art. 3.112 lid 6 Wet IB 2001 is de aanvangsdatum van de
periode waarover de voordelen uit eigen woning in aanmerking worden
genomen het moment waarop de woning als woonadres van de
belastingplichtige is opgenomen in het basisregistratie personen.
Verdieping inkomstenbelasting
Uitwerkingen werkcollegeopdrachten
Creditgroep: Creditgroep J
Datum college: 15-10-2018
Onderwerp: Eigenwoningregeling
Opdracht 1
, A Indien Jolanthe het geld bij haar vader leent, valt de €50.000 onder de
eigenwoningschuld o.g.v. art. 3.119a lid 1 jo. lid 2 onderdeel b Wet IB 2001.
De lening houdt namelijk verband met het onderhoud van de woning. De
lening moet contractueel ten minste annuïtair zijn vastgelegd en in ten
hoogste 360 maanden worden afgelost, waarbij de aflossing daadwerkelijk
jaarlijks plaatsvindt ingevolge de aflossingseis (art. 3.119c). Daarnaast moet
o.g.v. art. 3.119g Wet IB 2001 jaarlijks informatie m.b.t. de schuld verstrekt
worden.
Bij de vader valt de lening in box 3. De renteopbrengsten worden bij hem
forfaitair belast terwijl Jolanthe de rente in box 1 kan aftrekken.
Indien Jolanthe het geld bij Raf leent, is er sprake van een uitgezonderde
schuld die niet als eigenwoningschuld kwalificeert o.g.v. art. 3.119a lid 6
onderdeel c Wet IB 2001. Jolanthe en Raf zijn namelijk partners in de zin van
art. 5a lid 1 onderdeel b Wet IB 2001. Bij Raf en Jolanthe zit de
schuldvordering in box 3.
Op het moment dat het fiscaal partnerschap eindigt, kan de lening wel weer
als eigenwoningschuld kwalificeren.
Klopt, art. 5a AWR
B De lening die Jolanthe met de Rabobank heeft afgesloten is een
aflossingsvrije lening van voor 2013. Er geldt dus geen
aflossingsverplichting.
Het vervreemdingssaldo eigen woning is €250.000 (opbrengst verkoop EW) -
€300.000 (Resterende EWS) = -€50.000
De lening wordt voor €250.000 afgelost, waardoor er een restschuld ontstaat
in de zin van art. 3.120a Wet IB 2001. De rente over deze restschuld is 15
jaar aftrekbaar.
Klopt
C Op grond van art. 3.111 lid 1 Wet IB 2001 is er pas sprake van een
eigen woning indien de woning anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter
beschikking staat. Jolanthe en Raf moeten er dus daadwerkelijk wonen.
Op grond van art. 3.112 lid 6 Wet IB 2001 is de aanvangsdatum van de
periode waarover de voordelen uit eigen woning in aanmerking worden
genomen het moment waarop de woning als woonadres van de
belastingplichtige is opgenomen in het basisregistratie personen.