Verdieping
vennootschapsbelasting
Werkgroepopdracht
Onderwerp: Financiering met VV
Naam: Kevin de Beer
Studentnummer: 416738
Datum college: 18-09-2018
, Opdracht 1
A Indien de lening van BV M aan BV D zakelijk is, behoeft deze rente niet
te worden gecorrigeerd. Er is sprake van een ‘normale’ lening, waarbij
dezelfde regels gelden al had de lening verstrekt geweest door een derde.
Bij de lening tussen BV M en de bank is er sprake van een lening tussen
derde partijen waardoor de 5% rente aftrekbaar is voor BV M.
BV M: De 7% rente die BV M ontvangt van BV D is in beginsel belast als
winst. Op het moment dat de lening oninbaar wordt, bijvoorbeeld doordat
het eigen vermogen van BV D (2017) negatief is, kan de vordering bij BV M
worden afgewaardeerd en kan deze afwaardering ten laste van de winst
worden gebracht. Bij de liquidatie van BV D kan BV M een liquidatieverlies in
aanmerking nemen o.g.v. artikel 13d VPB. Dit verlies van een deelneming
zou normaliter onder de deelnemingsvrijstelling vallen, maar er wordt een
uitzondering gemaakt hiervoor vanwege de liquidatie op grond van dit
artikel. Het liquidatiebedrag wordt gesteld op €5 miljoen - €100k = €4,9
miljoen.
BV D: De rente die BV D aan BV M betaalt is aftrekbaar van het resultaat
voor de VPB. Ondanks dat BV M de vordering heeft afgewaardeerd in 2017,
moet BV D de schuld nog steeds op de nominale waarde waarderen. Bij de
liquidatie zijn er geen gevolgen voor BV D buiten het gevolg dat het ophoudt
te bestaan.
B Indien de lening onzakelijk is, is er sprake van een lening met een
onzakelijk debiteurenrisico. Er is geen rentepercentage te vinden, niet zijnde
een winstafhankelijke, waartegen een derde onder dezelfde omstandigheden
de lening zou verstrekken. Het gevolg is dat de lening als onzakelijk wordt
gekwalificeerd. Een zakelijk rentepercentage wordt dan fictief vastgesteld
door middel van de borgstellingsanalogie. Er wordt aangesloten bij een
rentepercentage wat een derde aan de dochter zou vragen ingeval de
moeder borg zou staan bij deze lening, onder dezelfde omstandigheden. Dit
zal vaak in de buurt liggen van een percentage waarvoor de moeder zelf bij
de bank zou kunnen lenen, in dit geval 5%.
BV M: Omdat er sprake is van een onzakelijke lening wordt de rente
gecorrigeerd naar deze 5% rente. De afgesproken rente ligt dus hoger dan
de zakelijke rente. De dochter betaalt dus meer rente dan zakelijk is. Dit deel
wordt gezien als een uitkering in de kapitaalsfeer, oftewel een
vennootschapsbelasting
Werkgroepopdracht
Onderwerp: Financiering met VV
Naam: Kevin de Beer
Studentnummer: 416738
Datum college: 18-09-2018
, Opdracht 1
A Indien de lening van BV M aan BV D zakelijk is, behoeft deze rente niet
te worden gecorrigeerd. Er is sprake van een ‘normale’ lening, waarbij
dezelfde regels gelden al had de lening verstrekt geweest door een derde.
Bij de lening tussen BV M en de bank is er sprake van een lening tussen
derde partijen waardoor de 5% rente aftrekbaar is voor BV M.
BV M: De 7% rente die BV M ontvangt van BV D is in beginsel belast als
winst. Op het moment dat de lening oninbaar wordt, bijvoorbeeld doordat
het eigen vermogen van BV D (2017) negatief is, kan de vordering bij BV M
worden afgewaardeerd en kan deze afwaardering ten laste van de winst
worden gebracht. Bij de liquidatie van BV D kan BV M een liquidatieverlies in
aanmerking nemen o.g.v. artikel 13d VPB. Dit verlies van een deelneming
zou normaliter onder de deelnemingsvrijstelling vallen, maar er wordt een
uitzondering gemaakt hiervoor vanwege de liquidatie op grond van dit
artikel. Het liquidatiebedrag wordt gesteld op €5 miljoen - €100k = €4,9
miljoen.
BV D: De rente die BV D aan BV M betaalt is aftrekbaar van het resultaat
voor de VPB. Ondanks dat BV M de vordering heeft afgewaardeerd in 2017,
moet BV D de schuld nog steeds op de nominale waarde waarderen. Bij de
liquidatie zijn er geen gevolgen voor BV D buiten het gevolg dat het ophoudt
te bestaan.
B Indien de lening onzakelijk is, is er sprake van een lening met een
onzakelijk debiteurenrisico. Er is geen rentepercentage te vinden, niet zijnde
een winstafhankelijke, waartegen een derde onder dezelfde omstandigheden
de lening zou verstrekken. Het gevolg is dat de lening als onzakelijk wordt
gekwalificeerd. Een zakelijk rentepercentage wordt dan fictief vastgesteld
door middel van de borgstellingsanalogie. Er wordt aangesloten bij een
rentepercentage wat een derde aan de dochter zou vragen ingeval de
moeder borg zou staan bij deze lening, onder dezelfde omstandigheden. Dit
zal vaak in de buurt liggen van een percentage waarvoor de moeder zelf bij
de bank zou kunnen lenen, in dit geval 5%.
BV M: Omdat er sprake is van een onzakelijke lening wordt de rente
gecorrigeerd naar deze 5% rente. De afgesproken rente ligt dus hoger dan
de zakelijke rente. De dochter betaalt dus meer rente dan zakelijk is. Dit deel
wordt gezien als een uitkering in de kapitaalsfeer, oftewel een
