Scheikunde
Hoofdstuk 2 – Bouwstenen van stoffen
§2.1 – MACRO EN MICRO
Macroniveau= alles wat je met je zintuigen kunt waarnemen.
Je kunt de geur van een stof niet verklaren met waarneembare kenmerken. Maar kun je wel verklaren op een
niveau dat niet met zintuigen waarneembaar is het microniveau. Microniveau= hele kleine deeltjes waaruit
stoffen bestaan. Geurdeeltjes heten moleculen. De meeste stoffen bestaan uit moleculen. De moleculen van
een zuivere stof zijn allemaal hetzelfde, bestaat uit één soort molecuul. Een mengsel bestaat uit verschillende
stoffen (macro) en dus verschillende moleculen (micro). Een molecuul is zo klein dat je het niet kunt zien. In
welke fase een stof bevind kun je op microniveau waarnemen. Maar om te verklaren waarom de stoffen zich in
verschillende fasen op een manier gedragen, dan moet je op microniveau kijken.
VASTE STOF:
Microniveau: Moleculen dicht op elkaar gestapeld. Gaan niet van hun plek, maar trillen op een vaste plek
Macroniveau: Vaste stof verandert niet van zichzelf van vorm.
VLOEIBARE STOF:
Microniveau: Moleculen nog steeds dicht bij elkaar, maar bewegen langs elkaar.
Macroniveau: Vloeistof is makkelijk vervormbaar.
GAS:
Microniveau: Moleculen bewegen op grote afstand en snelheid van elkaar. Veel moleculen dicht bij elkaar
nodig om de stof te kunnen zien.
Macroniveau: Je ziet de stof niet.
Als iets opgelost is kun je het niet zien op macroniveau maar wel op microniveau.
EMULSIE:
Macroniveau: Emulsie ontmengt en olie drijft op water.
Microniveau: Moleculen van olie en water mengen niet.
Zulke tekeningen heten modellen. Model= versimpelde weergave van de werkelijkheid. Word gebruikt om
waarnemingen die je op macroniveau doet op microniveau te verklaren.
§2.2 – PERIODIEK SYSTEEM
Simpel model: voor fasen en fasen veranderingen te beschrijven.
Ingewikkelder model: waarom je alcohol ruikt en water niet.
Moleculen bestaan uit atomen. Twee of meer atomen is een molecuul. Een molecuul kan uit verschillende
atoomsoorten bestaan= ontleedbare stof. Als een molecuul uit één atoomsoort bestaat= niet-ontleedbare
stof. Aantal atomen in een molecuul verschilt per stof.
Hoofdstuk 2 – Bouwstenen van stoffen
§2.1 – MACRO EN MICRO
Macroniveau= alles wat je met je zintuigen kunt waarnemen.
Je kunt de geur van een stof niet verklaren met waarneembare kenmerken. Maar kun je wel verklaren op een
niveau dat niet met zintuigen waarneembaar is het microniveau. Microniveau= hele kleine deeltjes waaruit
stoffen bestaan. Geurdeeltjes heten moleculen. De meeste stoffen bestaan uit moleculen. De moleculen van
een zuivere stof zijn allemaal hetzelfde, bestaat uit één soort molecuul. Een mengsel bestaat uit verschillende
stoffen (macro) en dus verschillende moleculen (micro). Een molecuul is zo klein dat je het niet kunt zien. In
welke fase een stof bevind kun je op microniveau waarnemen. Maar om te verklaren waarom de stoffen zich in
verschillende fasen op een manier gedragen, dan moet je op microniveau kijken.
VASTE STOF:
Microniveau: Moleculen dicht op elkaar gestapeld. Gaan niet van hun plek, maar trillen op een vaste plek
Macroniveau: Vaste stof verandert niet van zichzelf van vorm.
VLOEIBARE STOF:
Microniveau: Moleculen nog steeds dicht bij elkaar, maar bewegen langs elkaar.
Macroniveau: Vloeistof is makkelijk vervormbaar.
GAS:
Microniveau: Moleculen bewegen op grote afstand en snelheid van elkaar. Veel moleculen dicht bij elkaar
nodig om de stof te kunnen zien.
Macroniveau: Je ziet de stof niet.
Als iets opgelost is kun je het niet zien op macroniveau maar wel op microniveau.
EMULSIE:
Macroniveau: Emulsie ontmengt en olie drijft op water.
Microniveau: Moleculen van olie en water mengen niet.
Zulke tekeningen heten modellen. Model= versimpelde weergave van de werkelijkheid. Word gebruikt om
waarnemingen die je op macroniveau doet op microniveau te verklaren.
§2.2 – PERIODIEK SYSTEEM
Simpel model: voor fasen en fasen veranderingen te beschrijven.
Ingewikkelder model: waarom je alcohol ruikt en water niet.
Moleculen bestaan uit atomen. Twee of meer atomen is een molecuul. Een molecuul kan uit verschillende
atoomsoorten bestaan= ontleedbare stof. Als een molecuul uit één atoomsoort bestaat= niet-ontleedbare
stof. Aantal atomen in een molecuul verschilt per stof.
