HET BEWEGINGSSTELSEL SOORTEN BOTTEN
• Botten (beenderen) en spieren • Lange beenderen: ledematen
vormen samen het motorisch • Korte beenderen: pols, enkel
stelsel of bewegingsstelsel • Platte beenderen: ribben, schouderbladen
• Onregelmatige beenderen: ingewikkelde
FUNCTIES BOTTEN vorm zoals wervels
• Ondersteuning MACROSCOPIE
• Opslag van calcium en fosfaat
• Vorming bloedcellen • Epifyse (bredere delen uiteinden), diafyse
• Bescherming (centrale schacht)
• Hefboomwerking : veel • Mergholte (bevat beenmerg)
beenderen fungeren als • Compact beenweefsel (massief
hefbomen waardoor de grootte beenweefsel)
en richting van de krachten die • Spongieus beenweefsel (vervlochten
spieren uitoefenen worden netwerk van benige staafjes of balkjes
gewijzigd • Periosteum (buitenste oppervlak van het
bot, beenvlies)
LESWEEK 1 : HET BEENDERSTELSEL
MICROSCOPIE VERBINDINGEN/ARTICULATIES
• Osteoblasten: vormen nieuw • Synartrosen → onbewegelijk
beenweefsel, nieuwe matrix • Amfiartrose → gewricht met zeer
• Osteocyten: volwassen botcellen beperkte beweging
• Osteoclasten: breken matrix af door • Diartrose → vrij beweeglijk
zuren en enzymen af te geven • Synchondrose → stijve
• Osteopenie: onvoldoende verbening kraakbeenverbinding
• Osteoporose: poreus bot
SYNARTROSEN
• Vezelig
- Naadverbinding
- Spijkergewricht
SOORTEN GEWRICHTEN
• Kogelgewricht : ronde kop van ene bot rust in komvormige indeuking in ander bot →
hoekbeweging, rotatie en circumductie → schouder en heupgewricht
• Scharniergewricht : laten hoekbeweging in één enkel vlak toe → hoekbeweging in
enkel vlak → gewrichten van elleboog en knie
• Zadelgewricht : gewrichtsvlakken die in elkaar passen als ruiter in een zadel →
hoekbeweging in twee vlakken en circumductie → gewricht aan basis duim
• Rolgewricht : gewricht waarbij twee botten waar het gewricht tussen zit over elkaar
rollen → tussen ellepijp en spaakbeen waardoor handen kunnen draaien
• Atlas en draaier : botten met een wervellichaam en enkele uitsteeksels naar de
achter- en zijkant zodat het kan draaien→ nekwervels
, ADDUCTIE EN ABDUCTIE FLEXIE EN EXTENSIE
• Ad = naartoe • Flexie = buigen
• Ab = vanaf • Extensie = strekken
• Ducere = brengen • Door antagonisten
• ALTIJD TEN OPZICHTE VAN MIDDELLIJN
FLEXIE HAND FLEXIE VOET
• (palmair) flexie (hand naar • Dorsiflexie (voet met tenen naar
beneden buigen) boven)
• Hyperextensie/dorsaalflexie (hand • Plantaire flexie (voet met tenen naar
met vingers naar boven) beneden)
LESWEEK 1 : HET BEENDERSTELSEL
ENDOROTATIE/EXOROTATIE PRONATIE EN SUPPINATIE
• Endorotatie = naar binnen • Specifiek voor de onderarm
draaien • Endorotatie/exorotatie van de hand
• Exorotatie = naar buiten • Suppinatie → soep eten (handpalm
draaien boven)
• Pronatie : ulna en radius gekruisd
(handpalm beneden)
• Botten (beenderen) en spieren • Lange beenderen: ledematen
vormen samen het motorisch • Korte beenderen: pols, enkel
stelsel of bewegingsstelsel • Platte beenderen: ribben, schouderbladen
• Onregelmatige beenderen: ingewikkelde
FUNCTIES BOTTEN vorm zoals wervels
• Ondersteuning MACROSCOPIE
• Opslag van calcium en fosfaat
• Vorming bloedcellen • Epifyse (bredere delen uiteinden), diafyse
• Bescherming (centrale schacht)
• Hefboomwerking : veel • Mergholte (bevat beenmerg)
beenderen fungeren als • Compact beenweefsel (massief
hefbomen waardoor de grootte beenweefsel)
en richting van de krachten die • Spongieus beenweefsel (vervlochten
spieren uitoefenen worden netwerk van benige staafjes of balkjes
gewijzigd • Periosteum (buitenste oppervlak van het
bot, beenvlies)
LESWEEK 1 : HET BEENDERSTELSEL
MICROSCOPIE VERBINDINGEN/ARTICULATIES
• Osteoblasten: vormen nieuw • Synartrosen → onbewegelijk
beenweefsel, nieuwe matrix • Amfiartrose → gewricht met zeer
• Osteocyten: volwassen botcellen beperkte beweging
• Osteoclasten: breken matrix af door • Diartrose → vrij beweeglijk
zuren en enzymen af te geven • Synchondrose → stijve
• Osteopenie: onvoldoende verbening kraakbeenverbinding
• Osteoporose: poreus bot
SYNARTROSEN
• Vezelig
- Naadverbinding
- Spijkergewricht
SOORTEN GEWRICHTEN
• Kogelgewricht : ronde kop van ene bot rust in komvormige indeuking in ander bot →
hoekbeweging, rotatie en circumductie → schouder en heupgewricht
• Scharniergewricht : laten hoekbeweging in één enkel vlak toe → hoekbeweging in
enkel vlak → gewrichten van elleboog en knie
• Zadelgewricht : gewrichtsvlakken die in elkaar passen als ruiter in een zadel →
hoekbeweging in twee vlakken en circumductie → gewricht aan basis duim
• Rolgewricht : gewricht waarbij twee botten waar het gewricht tussen zit over elkaar
rollen → tussen ellepijp en spaakbeen waardoor handen kunnen draaien
• Atlas en draaier : botten met een wervellichaam en enkele uitsteeksels naar de
achter- en zijkant zodat het kan draaien→ nekwervels
, ADDUCTIE EN ABDUCTIE FLEXIE EN EXTENSIE
• Ad = naartoe • Flexie = buigen
• Ab = vanaf • Extensie = strekken
• Ducere = brengen • Door antagonisten
• ALTIJD TEN OPZICHTE VAN MIDDELLIJN
FLEXIE HAND FLEXIE VOET
• (palmair) flexie (hand naar • Dorsiflexie (voet met tenen naar
beneden buigen) boven)
• Hyperextensie/dorsaalflexie (hand • Plantaire flexie (voet met tenen naar
met vingers naar boven) beneden)
LESWEEK 1 : HET BEENDERSTELSEL
ENDOROTATIE/EXOROTATIE PRONATIE EN SUPPINATIE
• Endorotatie = naar binnen • Specifiek voor de onderarm
draaien • Endorotatie/exorotatie van de hand
• Exorotatie = naar buiten • Suppinatie → soep eten (handpalm
draaien boven)
• Pronatie : ulna en radius gekruisd
(handpalm beneden)