BOUW EN ONTWIKKELING II
− Inzicht in structuur en functioneren van menselijk lichaam
− Inzicht in ontstaan van dysfuncties op anatomische basis
− Inzicht in ontstaan van definitief lichaamsplan
− Aangeboren afwijkingen (+ gevolgen) begrijpen
CARDIOVASCULAIR STELSEL ...................................................................................................3
Het hart ...............................................................................................................................3
Overzicht van de grote bloedvaten ........................................................................................9
De vorming van hart en grote bloedvaten ............................................................................ 14
HET LYMFATISCH STELSEL ..................................................................................................... 20
Lymfecapillairen en lymfevaten .......................................................................................... 20
Lymfoïde organen .............................................................................................................. 22
HET RESPIRATORISCH STELSEL ............................................................................................. 23
De neusholte ..................................................................................................................... 23
De paranasale sinussen (neusbijholten) ............................................................................. 23
De farynx (keel) .................................................................................................................. 23
De larynx (strottenhoofd).................................................................................................... 25
De trachea (luchtpijp) ........................................................................................................ 27
De bronchi ......................................................................................................................... 27
De longen .......................................................................................................................... 28
De pleura (longvlies) .......................................................................................................... 29
De ademhalingsbeweging .................................................................................................. 29
De ontwikkeling van de longen............................................................................................ 30
Enkele begrippen in verband met ziekten en disfunctie ........................................................ 31
HET SPIJSVERTERINGSSTELSEL ............................................................................................. 33
Anatomische structuur spijsverteringsstelsel...................................................................... 33
Enkele begrippen in verband met abdomen, abdominale wand en peritoneum ..................... 40
Enkele anatomische aspecten in verband met het bekken (pelvis) ....................................... 42
De lever en de pancreas ..................................................................................................... 43
De ontwikkeling van spijsverteringsstelsel .......................................................................... 45
HET EXCRETIESTELSEL .......................................................................................................... 48
De nieren ........................................................................................................................... 48
De ureter ........................................................................................................................... 48
De urineblaas (vesica urinaria) ........................................................................................... 49
De urethra ......................................................................................................................... 49
1
, Enkele termen in verband met disfuncties van het excretiestelsel ........................................ 50
De ontwikkeling van het excretiestelsel ............................................................................... 50
HET GENITAAL STELSEL ......................................................................................................... 53
Het vrouwelijk genitaal stelsel ............................................................................................ 53
Het mannelijk genitaal stelsel............................................................................................. 57
De ontwikkeling van het genitale stelsel .............................................................................. 60
2
,CARDIOVASCULAIR STELSEL
Het hart
Inleiding
= dubbele pomp: bloed door systeemcirculatie en pulmonale circulatie pompen
− Linkerhart = linker atrium + ventrikel
• Bevat zuurstofrijk bloed
• Pomp naar systeemcirculatie
! mondt uit in recht atrium
− Rechterhart = rechter atrium + ventrikel
• Bevat zuurstofarm bloed
• Pomp naar pulmonale circulatie
! mondt uit in linker atrium
! onder controle van kleppensysteem + interatriale septum + interventriculaire septum
Uitwendige structuur en ligging
− Ligging: in borstholte = cavum thoracis
• Hartpunt = apex cordis: links – ventraal – caudaal
• Basis = basis cordis : rechts – dorsaal – craniaal
• Hoek van lengteas: 45° transversaal (naar achter) en mediaal (naar links)
Linkerhart grotendeels dorsaal van rechterhart
Atria rechts van corresponderende ventrikel
Oorspronkelijke achterzijde = onderzijde
− Begrenzende zijden
• Voorzijde: ventrale thoraxwand
• Onderzijde: rust op middenrif = diafragma
• Linkerzijde: linkerlong
• Rechterzijde: geen echte wand
− Groeven aan ventrale zijde
• Sulcus coronarius ≈ kroon rond hart: grens tussen atria en ventrikels
• Sulcus interventricularis anterior ≈ scheiding linker- en rechterventrikel
! eindigt aan onderste hartrand: hartpunt behoort tot linkerventrikel
− Vaten aan ventrale zijde t.h.v. basis cordis
• Truncus pulmonalis: craniaal en ventraal van RV
! splitst snel in linker- en rechter a. pulmonalis
• Aorta ascendens
! oorsprong dorsaal van truncus pulmonalis: niet te zien in ventraal zicht
o Aorta ascendens: verloopt rechts en craniaal
o Aortaboog = arcus aortae: verloop naar links
o Aorta descendens = aorta thoracica: afdaling in thorax
! kruist dorsale zijde van oesofagus
• Vena cava superior: mondt uit in RA
3
,Ligging en projectie van het hart t.o.v. de thoraxwand
− In mediastinum = ruimte in thorax tussen de longen, sternum en wervelkolom
! bevat hart, grote bloedvaten, thymus, trachea, slokdarm en lymfeklieren
− 4 hoeken = 4 punten op voorste thoraxwand
• Superieure rechtse punt: waar kunstkraakbeen van rib 3 bij borstbeen voegt
• Superieure linkerpunt: kraakbeen van tweede rib
• Inferieure linkerpunt = apex: 5e intercostale ruimte op midclaviculaire lijn
De atria
− Dunne wand: pompen bloed enkel naar ventrikel
− Bloedvaten monden uit in atria
• Rechteratrium: vena cava superior en inferior, sinus coronarius
• Linkeratrium: 4 venae pulmonales
− Septum interatriale met fossa ovalis (overblijfsel van atriaverbinding = foramen ovale)
− Auricula = hartoortje: afgeplatte uitstulping van atria
! onvoldoende contractie ➔ bloed in auricula statisch (klontervorming)
De ventrikels
− Wand rechterventrikel
• Dorsaal: ruw met spierbalkjes in reliëf
• Ventraal: glad
• Spitse spieren naar lumen = mm. Papillares
• Strengen verbonden met cuspes van AV kleppen = chordae tendinae
! verhinderen dat cuspes zouden doorslaan in atrium bij ventrikelcontractie
(want dan neemt druk toe + vermindering spanning op chordae tendinae)
Bij aanspannen mm. papillares: verhoogde spanning op chordae tendinae
− Septum interventriculare: puilt uit in RV
! omdat wand linkerventrikel dikker is dan rechterventrikel
= meer arbeid en dus grotere weerstand
4
,De wand van het hart
− Epicard ≈ lamina visceralis van sereuze pericard
• Bindweefsel (met vet)
• Aa. Coronariae
− Myocard = spierlaag
• Linkerventrikel > rechterventrikel
• Insertie op fibreus skelet t.h.v.
o Atrioventriculaire klep
o Aortaklep
o Pulmonalisklep
• Apart functioneel systeem
= myocardvezels van atria en ventrikels ≠ continue
− Endocard = endotheel continu met wand van grote bloedvaten
! hartkleppen zijn (zeer dunne) plooien van endocard met fibreus bindweefsel
Het hartzakje (pericard)
− Dubbelwandige zak die hart omsluit
• Sereuze pericard
o Lamina visceralis: tegen wand van hart
o Pericardholte: vloeistof voor contractie en relaxatie
- Harttamponade = pericarditis: toename vocht
▪ Oorzaken: bloeding of ontsteking
▪ Gevolg: verminderde ventrikelvulling en hartdebiet
▪ Oplossing: pericardpunctie = overtollig vocht draineren
- Geïnnerveerd door nervus phrenicus (C3-C5) uit plexus cervicalis
➔ pijn t.h.v. de schouder
o Lamina parietalis: versmolten met fibreuze pericard
• Fibreuze pericard
o Vergroeid met centrum tendineum van diafragma
o Verhindert overfill van ventrikels
Het geleidingssysteem van het hart
− Geleidingsweefsel: ontstaan uit gewijzigde hartspiercellen
− Functies
• Normale frequentie van de hartslag aangeven
= natuurlijke pacemakerfunctie voor sinusale ritme/frequentie
o Hartslag: contractie 2 atria ➔ contractie 2 ventrikels
o Systole: contractie
o Diastole: relaxatie
• Geleiden en verspreiden van contractiestimulus voor gecoördineerde
contractiegolf
! contractie in ventrikels vertrekt in apex richting atria
• Ontvangen van OSy- en PSy-prikkels
! wijzigen de sinusale frequentie
5
, − Opbouw
• Sinus-atriale knoop = nodus van Keith-Flack = sinusknoop
o Ligging: wand van RA t.h.v. vena cava superior
o Geeft normale pacemaker-frequentie
o Ontvangt autonome vezels: reguleren frequentie
= PSy: n. vagus + OSy: cervicale ganglia
• Atrioventriculaire knoop = nodus Ashoff-Tawara
o Ligging : septum interatriale t.h.v. RA-bodem
o Oorsprong atrioventriculaire bundel van His
! splitst in linker- en rechtertak = crus = bundeltak
- Geven Purkinje-vezels af
▪ In ventrikelwand
▪ In mm. Papillares
• Atrioventriculair block
= onderbroken geleidingssysteem tussen atria en ventrikels
! distaal: ectopische focus met eigen impulsfrequentie
Atrificiële pacemaker inplanten
− Pathologie: faling van coördinerende werking
• Gevolg: fibrillatie = chaos
= afzonderlijke groepjes spiercellen contraheren zelfstandig en ongecontroleerd
= verdwijnen van globale pompeffect
o Ventrikelfibrillatie: bloedvoorziening voor organen valt stil
o Atriumfibrillatie: kans op klontervorming in auricula
➔ long- of hersenembolieën
De hartkleppen
Atrioventriculaire kleppen
− Linker atrioventriculaire klep = valva bicuspidalis = mitralisklep: 2 cuspes
− Rechter atrioventriculaire klep = valva tricuspidalis: 3 cuspes
− Cuspes
• Hangen naar beneden in holte van ventrikel
• Verbonden met mm. Papillaris via chordae tendineae
! coördinatie door Purkinjevezels
6
− Inzicht in structuur en functioneren van menselijk lichaam
− Inzicht in ontstaan van dysfuncties op anatomische basis
− Inzicht in ontstaan van definitief lichaamsplan
− Aangeboren afwijkingen (+ gevolgen) begrijpen
CARDIOVASCULAIR STELSEL ...................................................................................................3
Het hart ...............................................................................................................................3
Overzicht van de grote bloedvaten ........................................................................................9
De vorming van hart en grote bloedvaten ............................................................................ 14
HET LYMFATISCH STELSEL ..................................................................................................... 20
Lymfecapillairen en lymfevaten .......................................................................................... 20
Lymfoïde organen .............................................................................................................. 22
HET RESPIRATORISCH STELSEL ............................................................................................. 23
De neusholte ..................................................................................................................... 23
De paranasale sinussen (neusbijholten) ............................................................................. 23
De farynx (keel) .................................................................................................................. 23
De larynx (strottenhoofd).................................................................................................... 25
De trachea (luchtpijp) ........................................................................................................ 27
De bronchi ......................................................................................................................... 27
De longen .......................................................................................................................... 28
De pleura (longvlies) .......................................................................................................... 29
De ademhalingsbeweging .................................................................................................. 29
De ontwikkeling van de longen............................................................................................ 30
Enkele begrippen in verband met ziekten en disfunctie ........................................................ 31
HET SPIJSVERTERINGSSTELSEL ............................................................................................. 33
Anatomische structuur spijsverteringsstelsel...................................................................... 33
Enkele begrippen in verband met abdomen, abdominale wand en peritoneum ..................... 40
Enkele anatomische aspecten in verband met het bekken (pelvis) ....................................... 42
De lever en de pancreas ..................................................................................................... 43
De ontwikkeling van spijsverteringsstelsel .......................................................................... 45
HET EXCRETIESTELSEL .......................................................................................................... 48
De nieren ........................................................................................................................... 48
De ureter ........................................................................................................................... 48
De urineblaas (vesica urinaria) ........................................................................................... 49
De urethra ......................................................................................................................... 49
1
, Enkele termen in verband met disfuncties van het excretiestelsel ........................................ 50
De ontwikkeling van het excretiestelsel ............................................................................... 50
HET GENITAAL STELSEL ......................................................................................................... 53
Het vrouwelijk genitaal stelsel ............................................................................................ 53
Het mannelijk genitaal stelsel............................................................................................. 57
De ontwikkeling van het genitale stelsel .............................................................................. 60
2
,CARDIOVASCULAIR STELSEL
Het hart
Inleiding
= dubbele pomp: bloed door systeemcirculatie en pulmonale circulatie pompen
− Linkerhart = linker atrium + ventrikel
• Bevat zuurstofrijk bloed
• Pomp naar systeemcirculatie
! mondt uit in recht atrium
− Rechterhart = rechter atrium + ventrikel
• Bevat zuurstofarm bloed
• Pomp naar pulmonale circulatie
! mondt uit in linker atrium
! onder controle van kleppensysteem + interatriale septum + interventriculaire septum
Uitwendige structuur en ligging
− Ligging: in borstholte = cavum thoracis
• Hartpunt = apex cordis: links – ventraal – caudaal
• Basis = basis cordis : rechts – dorsaal – craniaal
• Hoek van lengteas: 45° transversaal (naar achter) en mediaal (naar links)
Linkerhart grotendeels dorsaal van rechterhart
Atria rechts van corresponderende ventrikel
Oorspronkelijke achterzijde = onderzijde
− Begrenzende zijden
• Voorzijde: ventrale thoraxwand
• Onderzijde: rust op middenrif = diafragma
• Linkerzijde: linkerlong
• Rechterzijde: geen echte wand
− Groeven aan ventrale zijde
• Sulcus coronarius ≈ kroon rond hart: grens tussen atria en ventrikels
• Sulcus interventricularis anterior ≈ scheiding linker- en rechterventrikel
! eindigt aan onderste hartrand: hartpunt behoort tot linkerventrikel
− Vaten aan ventrale zijde t.h.v. basis cordis
• Truncus pulmonalis: craniaal en ventraal van RV
! splitst snel in linker- en rechter a. pulmonalis
• Aorta ascendens
! oorsprong dorsaal van truncus pulmonalis: niet te zien in ventraal zicht
o Aorta ascendens: verloopt rechts en craniaal
o Aortaboog = arcus aortae: verloop naar links
o Aorta descendens = aorta thoracica: afdaling in thorax
! kruist dorsale zijde van oesofagus
• Vena cava superior: mondt uit in RA
3
,Ligging en projectie van het hart t.o.v. de thoraxwand
− In mediastinum = ruimte in thorax tussen de longen, sternum en wervelkolom
! bevat hart, grote bloedvaten, thymus, trachea, slokdarm en lymfeklieren
− 4 hoeken = 4 punten op voorste thoraxwand
• Superieure rechtse punt: waar kunstkraakbeen van rib 3 bij borstbeen voegt
• Superieure linkerpunt: kraakbeen van tweede rib
• Inferieure linkerpunt = apex: 5e intercostale ruimte op midclaviculaire lijn
De atria
− Dunne wand: pompen bloed enkel naar ventrikel
− Bloedvaten monden uit in atria
• Rechteratrium: vena cava superior en inferior, sinus coronarius
• Linkeratrium: 4 venae pulmonales
− Septum interatriale met fossa ovalis (overblijfsel van atriaverbinding = foramen ovale)
− Auricula = hartoortje: afgeplatte uitstulping van atria
! onvoldoende contractie ➔ bloed in auricula statisch (klontervorming)
De ventrikels
− Wand rechterventrikel
• Dorsaal: ruw met spierbalkjes in reliëf
• Ventraal: glad
• Spitse spieren naar lumen = mm. Papillares
• Strengen verbonden met cuspes van AV kleppen = chordae tendinae
! verhinderen dat cuspes zouden doorslaan in atrium bij ventrikelcontractie
(want dan neemt druk toe + vermindering spanning op chordae tendinae)
Bij aanspannen mm. papillares: verhoogde spanning op chordae tendinae
− Septum interventriculare: puilt uit in RV
! omdat wand linkerventrikel dikker is dan rechterventrikel
= meer arbeid en dus grotere weerstand
4
,De wand van het hart
− Epicard ≈ lamina visceralis van sereuze pericard
• Bindweefsel (met vet)
• Aa. Coronariae
− Myocard = spierlaag
• Linkerventrikel > rechterventrikel
• Insertie op fibreus skelet t.h.v.
o Atrioventriculaire klep
o Aortaklep
o Pulmonalisklep
• Apart functioneel systeem
= myocardvezels van atria en ventrikels ≠ continue
− Endocard = endotheel continu met wand van grote bloedvaten
! hartkleppen zijn (zeer dunne) plooien van endocard met fibreus bindweefsel
Het hartzakje (pericard)
− Dubbelwandige zak die hart omsluit
• Sereuze pericard
o Lamina visceralis: tegen wand van hart
o Pericardholte: vloeistof voor contractie en relaxatie
- Harttamponade = pericarditis: toename vocht
▪ Oorzaken: bloeding of ontsteking
▪ Gevolg: verminderde ventrikelvulling en hartdebiet
▪ Oplossing: pericardpunctie = overtollig vocht draineren
- Geïnnerveerd door nervus phrenicus (C3-C5) uit plexus cervicalis
➔ pijn t.h.v. de schouder
o Lamina parietalis: versmolten met fibreuze pericard
• Fibreuze pericard
o Vergroeid met centrum tendineum van diafragma
o Verhindert overfill van ventrikels
Het geleidingssysteem van het hart
− Geleidingsweefsel: ontstaan uit gewijzigde hartspiercellen
− Functies
• Normale frequentie van de hartslag aangeven
= natuurlijke pacemakerfunctie voor sinusale ritme/frequentie
o Hartslag: contractie 2 atria ➔ contractie 2 ventrikels
o Systole: contractie
o Diastole: relaxatie
• Geleiden en verspreiden van contractiestimulus voor gecoördineerde
contractiegolf
! contractie in ventrikels vertrekt in apex richting atria
• Ontvangen van OSy- en PSy-prikkels
! wijzigen de sinusale frequentie
5
, − Opbouw
• Sinus-atriale knoop = nodus van Keith-Flack = sinusknoop
o Ligging: wand van RA t.h.v. vena cava superior
o Geeft normale pacemaker-frequentie
o Ontvangt autonome vezels: reguleren frequentie
= PSy: n. vagus + OSy: cervicale ganglia
• Atrioventriculaire knoop = nodus Ashoff-Tawara
o Ligging : septum interatriale t.h.v. RA-bodem
o Oorsprong atrioventriculaire bundel van His
! splitst in linker- en rechtertak = crus = bundeltak
- Geven Purkinje-vezels af
▪ In ventrikelwand
▪ In mm. Papillares
• Atrioventriculair block
= onderbroken geleidingssysteem tussen atria en ventrikels
! distaal: ectopische focus met eigen impulsfrequentie
Atrificiële pacemaker inplanten
− Pathologie: faling van coördinerende werking
• Gevolg: fibrillatie = chaos
= afzonderlijke groepjes spiercellen contraheren zelfstandig en ongecontroleerd
= verdwijnen van globale pompeffect
o Ventrikelfibrillatie: bloedvoorziening voor organen valt stil
o Atriumfibrillatie: kans op klontervorming in auricula
➔ long- of hersenembolieën
De hartkleppen
Atrioventriculaire kleppen
− Linker atrioventriculaire klep = valva bicuspidalis = mitralisklep: 2 cuspes
− Rechter atrioventriculaire klep = valva tricuspidalis: 3 cuspes
− Cuspes
• Hangen naar beneden in holte van ventrikel
• Verbonden met mm. Papillaris via chordae tendineae
! coördinatie door Purkinjevezels
6