kapitalisme in China
Waardoor verloor China zijn positie als regionale grootmacht? (1842-
1911)
Het Chinese keizerrijk heeft eeuwenlang de gedachten van Confucius als basis gehad. Het
confucianisme was niet gebaseerd op godsdienst, maar traditie. Het gaat over levenswijsheid,
het was bijna poëtisch. Het ging over het gevoel en dingen die dicht bij de natuur liggen. Het
draait om gemeenschap (familie, samenleving of vaderland). In deze gemeenschap moest je je
fatsoenlijk gedragen.
Een eeuw na de dood van Confucius werd het confucianisme de officiële staatsleer van China.
Als burgers bestuursambtenaar wilden worden, moesten ze hele lange examens maken met de
uitspraken van Confucius. De keizers dachten dat als ze zich niet gedroegen volgens deze
regels, dat ze dan gestraft zouden worden door de hemel. In China ging alles heel goed, dus
dachten ze dat alles van buiten minderwaardig was. Dit is ook kenmerkend voor de Chinese
muur, die alles buiten hield.
Europese landen kregen een ingang door de Industriële Revolutie. Japan nam de westerse
cultuur snel over en werd hierdoor een bedreiging voor China. In tegenstelling tot China
hadden westerse landen wél belangstelling voor Chinese producten. De westersen zagen in dat
opium wel gevraagd werd in China en dat begonnen ze te ruilen. Nadat grote delen van het
Chinese volk hieraan verslaafd raakte, wilde China deze import stoppen. Hier werd echter
slecht op gereageerd, namelijk met een militaire confrontatie door de Engelsen en Fransen.
Dit resulteerde in twee opiumoorlogen. Het doel was om toegang tot de Chinese markt te
krijgen. De V.S., Engeland en Frankrijk hadden invloedssferen in verschillende gebieden en
er werden ongelijke verdragen gesloten. De zeggenschap en inkomsten gingen naar de
westerse landen, terwijl in China de armoede toenam. Verder kwamen grote delen van het
keizerrijk in handen van Japan, Frankrijk en Duitsland, die de overheid helemaal overnamen.
Het volk begon zich te verzetten tegen de Qing-dynastie die faalde zich te verzetten tegen de
buitenlandse mogendheden. Dit zorgde voor twee opstanden:
De Taiping-opstand: Een emancipatiebeweging voor de afschaffing van
confucianisme + het “hemelse koninkrijk” met de hoofdstad Nanjing.
Nian-opstand: Opstand van arme + hongerende boeren na overstroming. Tegen de leeg
rakende geldpot van China door de ongelijke verdragen.
Beide opstanden werden onderdrukt door het samenwerken van de westerse mogendheden
met een keizerlijk leger van de Qing-dynastie.
China moest moderniseren om weerstand te bieden aan Japan en het westen. Dit werd gedaan
door een zelfversterkingsbeweging: het bestuur werd gemoderniseerd, de
ambtenarenexamens stopten en er werd een grondwet geschreven. Deze ideeën waren echter
ondoordacht, dus was deze beweging onsuccesvol.
Van 1899-1901 was de Bokseropstand, een nationalistische beweging die zich keerde tegen
de buitenlanders met steun van keizer weduwe Cixi. Acht westerse landen sloegen de opstand
neer, waardoor het keizerlijke bestuur nog zwakker werd. In 1911 was de Chineze Revolutie