Samenvatting Bedrijfskunde Integraal
Paragraaf 3.7: Juridische zaken
Alle soorten bedrijven voeren continue rechtshandelingen uit. De juridische kennis is
ondersteunend aan het primaire proces. Het is bijv. ondersteunend bij inkoop en verkoop
tijdens de contractvorming. Grote bedrijven hebben vaak een aparte afdeling of een
speciale medewerker in dienst.
Bij de oprichting van het bedrijf moet er al besloten worden wat voor rechtsvorm hij het
bedrijf geeft. In het begin is het vaak één rechtsvorm. Wanneer het bedrijf groter wordt,
worden dit er vaak meer en soms ook verschillende.
De overwegingen die bij deze keuze een rol spelen en die een keuze bepalen van de
juridische vorm van een klein bedrijf, zijn de volgende:
1. Leiding en eigendom: heeft 1 persoon de leiding of verschillende personen? Is er
toezicht op de leiding? Wie is de eigenaar en wat is hun zeggenschap?
2. Financieringsmogelijkheden: hoe wordt het bedrijf gefinancierd? Via de bank, de
beurs, stille vermogensverschaffers?
3. Continuïteit: hoe gaat het verder wanneer de eigenaar komt te overlijden? Aan wie
wordt het overgedragen? Kan de bedrijfsvoering voortgezet worden?
4. Aansprakelijkheid: wie is er aansprakelijk voor de rechtshandelingen die in naam
van het bedrijf worden gedaan? Bestuurders of eigenaren, of alleen de
rechtspersoon?
5. Fiscale consequenties: waar, wanneer en wat voor soort belasting moet er worden
betaald? De reden dat een groot bedrijf vaak veel nv’s, bv’s en stichtingen bevatten,
heeft te maken met de fiscale consequenties. Er wordt geprobeerd het bedrijf zo
samen te stellen dat er zo min mogelijk belasting hoeft te worden betaald.
6. Publicatieplicht: wanneer en waar moet een bedrijf zijn jaarstukken publiceren? Of
hoeft dat niet? Stichtingen hoeven dat in NL bijvoorbeeld niet.
7. Overnamegevaar: wanneer het bedrijf aandelen heeft uitgegeven aan
investeerders, kan het zijn dat de aandeelhouders bang zijn dat een andere partij
meerderheidsbelang in het bedrijf heeft. Bij en nv kan dit gebeuren. Bij een bv niet.
Bij een nv kunnen bestuurders kiezen om aandelen in zogenoemde certificaten uit te
geven. Dat houdt in dat de eigenaren van de certificaten wel dividend (het deel van
de winst van een bedrijf dat wordt uitgekeerd aan de aandeelhouders) kunnen
ontvangen als het bedrijf winst maakt, maar ze geen zeggenschap hebben in het
bestuur van het bedrijf.
, Paragraaf 7.1: Het structureren van organisaties
Taken
In een bedrijf heeft iedereen zijn eigen taken. Een taak is een bevoegdheid, maar ook de
plicht van iemand, om een bepaalde activiteit uit te voeren. Een bevoegdheid is het
recht om beslissingen te nemen die voor het uitvoeren van de taak nodig zijn.
Bij het samenstellen van taken moet er gelet worden op de volgende dingen:
- De taak moet op het niveau van de uitvoerder liggen (qua moeilijk en makkelijk)
- De taak moet een logisch, overzichtelijk en afgerond geheel vormen
VB: een portier die toezicht moet houden kan geen koffie rondbrengen door het
gebouw
- De taak moet uitdaging bieden aan de uitvoerder
- De taken mogen geen tegenstrijdigheden bevatten
VB: een veiligheidscoördinator die moet zorgen dat alles goedkoper, simpeler en
praktischer wordt, deze komt in de verleiding veiligheidsmaatregelen weg te laten.
Frederick Herzberg bedacht 3 manieren om werknemers gemotiveerd te houden door hun
taken aan te passen:
1. Taakverruiming: het uitbreiden van het aantal taken dat iemand heeft op hetzelfde
niveau. Dit moet de eentonigheid (monotonie) van het werk bestrijden. Een ander
woord voor taakverruiming is job enlargement.
2. Taakroulatie: het wisselen van taken met iemand anders. Taakroulatie wordt ook
wel job rotation genoemd.
3. Taakverrijking: de taken worden uitgebreid met taken van een hoger niveau.
Taakverrijking wordt in de praktijk ook wel job enrichment genoemd.
Functies
Een functie is het geheel van taken dat iemand moet uitvoeren. Om functies op de juiste
wijze te kunnen bepalen, passen we een functieanalyse toe, aan de hand van de 4 A’s:
1. Arbeidsinhoud: wat iemand precies moet doen
2. Arbeidsomstandigheden: de omstandigheden waarin de functie uitgevoerd moet
worden
3. Arbeidsverhoudingen: hoeveel macht heeft iemand, aan wie moet hij rapporteren,
wat is de positie binnen het bedrijf
4. Arbeidsvoorwaarden: salaris, secundaire arbeidsvoorwaarden als pensioen,
winstdeling, auto van de zaak.
Als er functies zijn gemaakt worden deze gegroepeerd tot
afdeling. In de theorie kom je de volgende indeling tegen:
- Functionele indeling (F-indeling):
hierbij worden functies gegroepeerd naar de functies die
uitgeoefend worden in een bedrijf. Denk aan inkopen,
produceren en verkopen.
- Productindeling (P-indeling):
de mensen worden bij elkaar gezet aan de hand van het
product waar ze voor werken.
- Marktindeling (M-indeling):
er worden afdelingen gevormd op basis van de markten
die het bedrijf bedient. Denk aan het type gebruiker of
afnemer.
- Geografische indeling(G-indeling):
alle functies die voor verschillen geografische gebieden
werken worden bij elkaar gezet.
Paragraaf 3.7: Juridische zaken
Alle soorten bedrijven voeren continue rechtshandelingen uit. De juridische kennis is
ondersteunend aan het primaire proces. Het is bijv. ondersteunend bij inkoop en verkoop
tijdens de contractvorming. Grote bedrijven hebben vaak een aparte afdeling of een
speciale medewerker in dienst.
Bij de oprichting van het bedrijf moet er al besloten worden wat voor rechtsvorm hij het
bedrijf geeft. In het begin is het vaak één rechtsvorm. Wanneer het bedrijf groter wordt,
worden dit er vaak meer en soms ook verschillende.
De overwegingen die bij deze keuze een rol spelen en die een keuze bepalen van de
juridische vorm van een klein bedrijf, zijn de volgende:
1. Leiding en eigendom: heeft 1 persoon de leiding of verschillende personen? Is er
toezicht op de leiding? Wie is de eigenaar en wat is hun zeggenschap?
2. Financieringsmogelijkheden: hoe wordt het bedrijf gefinancierd? Via de bank, de
beurs, stille vermogensverschaffers?
3. Continuïteit: hoe gaat het verder wanneer de eigenaar komt te overlijden? Aan wie
wordt het overgedragen? Kan de bedrijfsvoering voortgezet worden?
4. Aansprakelijkheid: wie is er aansprakelijk voor de rechtshandelingen die in naam
van het bedrijf worden gedaan? Bestuurders of eigenaren, of alleen de
rechtspersoon?
5. Fiscale consequenties: waar, wanneer en wat voor soort belasting moet er worden
betaald? De reden dat een groot bedrijf vaak veel nv’s, bv’s en stichtingen bevatten,
heeft te maken met de fiscale consequenties. Er wordt geprobeerd het bedrijf zo
samen te stellen dat er zo min mogelijk belasting hoeft te worden betaald.
6. Publicatieplicht: wanneer en waar moet een bedrijf zijn jaarstukken publiceren? Of
hoeft dat niet? Stichtingen hoeven dat in NL bijvoorbeeld niet.
7. Overnamegevaar: wanneer het bedrijf aandelen heeft uitgegeven aan
investeerders, kan het zijn dat de aandeelhouders bang zijn dat een andere partij
meerderheidsbelang in het bedrijf heeft. Bij en nv kan dit gebeuren. Bij een bv niet.
Bij een nv kunnen bestuurders kiezen om aandelen in zogenoemde certificaten uit te
geven. Dat houdt in dat de eigenaren van de certificaten wel dividend (het deel van
de winst van een bedrijf dat wordt uitgekeerd aan de aandeelhouders) kunnen
ontvangen als het bedrijf winst maakt, maar ze geen zeggenschap hebben in het
bestuur van het bedrijf.
, Paragraaf 7.1: Het structureren van organisaties
Taken
In een bedrijf heeft iedereen zijn eigen taken. Een taak is een bevoegdheid, maar ook de
plicht van iemand, om een bepaalde activiteit uit te voeren. Een bevoegdheid is het
recht om beslissingen te nemen die voor het uitvoeren van de taak nodig zijn.
Bij het samenstellen van taken moet er gelet worden op de volgende dingen:
- De taak moet op het niveau van de uitvoerder liggen (qua moeilijk en makkelijk)
- De taak moet een logisch, overzichtelijk en afgerond geheel vormen
VB: een portier die toezicht moet houden kan geen koffie rondbrengen door het
gebouw
- De taak moet uitdaging bieden aan de uitvoerder
- De taken mogen geen tegenstrijdigheden bevatten
VB: een veiligheidscoördinator die moet zorgen dat alles goedkoper, simpeler en
praktischer wordt, deze komt in de verleiding veiligheidsmaatregelen weg te laten.
Frederick Herzberg bedacht 3 manieren om werknemers gemotiveerd te houden door hun
taken aan te passen:
1. Taakverruiming: het uitbreiden van het aantal taken dat iemand heeft op hetzelfde
niveau. Dit moet de eentonigheid (monotonie) van het werk bestrijden. Een ander
woord voor taakverruiming is job enlargement.
2. Taakroulatie: het wisselen van taken met iemand anders. Taakroulatie wordt ook
wel job rotation genoemd.
3. Taakverrijking: de taken worden uitgebreid met taken van een hoger niveau.
Taakverrijking wordt in de praktijk ook wel job enrichment genoemd.
Functies
Een functie is het geheel van taken dat iemand moet uitvoeren. Om functies op de juiste
wijze te kunnen bepalen, passen we een functieanalyse toe, aan de hand van de 4 A’s:
1. Arbeidsinhoud: wat iemand precies moet doen
2. Arbeidsomstandigheden: de omstandigheden waarin de functie uitgevoerd moet
worden
3. Arbeidsverhoudingen: hoeveel macht heeft iemand, aan wie moet hij rapporteren,
wat is de positie binnen het bedrijf
4. Arbeidsvoorwaarden: salaris, secundaire arbeidsvoorwaarden als pensioen,
winstdeling, auto van de zaak.
Als er functies zijn gemaakt worden deze gegroepeerd tot
afdeling. In de theorie kom je de volgende indeling tegen:
- Functionele indeling (F-indeling):
hierbij worden functies gegroepeerd naar de functies die
uitgeoefend worden in een bedrijf. Denk aan inkopen,
produceren en verkopen.
- Productindeling (P-indeling):
de mensen worden bij elkaar gezet aan de hand van het
product waar ze voor werken.
- Marktindeling (M-indeling):
er worden afdelingen gevormd op basis van de markten
die het bedrijf bedient. Denk aan het type gebruiker of
afnemer.
- Geografische indeling(G-indeling):
alle functies die voor verschillen geografische gebieden
werken worden bij elkaar gezet.