Samenvatting
Omgevingsfactoren:
Directe omgeving en indirecte omgeving:
Kan ik hier invloed op uitoefenen ?
Ja ? Dan praat je over directe omgeving.
Beperkt ? dan praat je over indirecte omgeving.
Kan je invloed uit oefenen op de macro omgeving ?
Nee.
Bijvoorbeeld: Olie markt (wereldwijd), valuta (wereldwijd).
Invloed op concurrenten uitoefenen -> beperkt, prijs.
Bankwezen -> indirect.
,Productie & toegevoegde waarde
Bedrijfskolom > keter van productie, verkoop/inkoop,verdereproductie,/verkoop/inkoop enz.
A
B
C
D
Omzet (p*q)
Inkoop –
BrutoTW marktprijs
Afschrijvingen -
NettoTW marktprijs
-(Indirectebelasting + subsidies)
nettoTW faktorkosten
NettoTW factorkosten kan je het volgende mee betalen
1. Natuur
o Pacht
o Grondstoffen
o Huur
2. Kapitaal
o Rente/interest
3. Arbeid
o loon
4. Ondernemer
o Winst
Oefenen met opdrachten
Loonsom/nettoTW factorkosten = AIQ
Is je loonsom hoog dan heb je veel kosten is dus ongustig
Hoge AIQ is ongunstig.
Hoge AIQ Lage AIQ
Weinig winstinkomen Winstinkomen ↑
Investeringen ↓ Investeringen ↑
AP korte termijn blijft gelijk Arbeidsproductiviteit ↑
AP langere termijn ↓ (groei potentieel verslechtert) Loonkosten p.e.p ↓
AIQ ↓
Bruto , netto: verschil? Afschrijvingen.
Marktprijzen , factorkosten: verschil?
, BBP = Productie binnen je landsgrenzen (redeneren over het land waar het om gaat)
BBP = om de economische groei te meten.
BNI = Bruto nationale inkomen
BNI = het meten van de koopkracht van je eigen inkomen en bedrijven die vandaar komen
Als je in china gaat werken dan is het BNI van NL want je hebt een NL Paspoort.
Inkomens niet ingezetene: buitenlander die in nl komt werken.
BBP
Inkomens eigen ingezetene +
Inkomens Niet ingezetene -
BNI
BBP = -4,1%
BNI = -2,2%
Inkomens ingezeten is toegenomen, want het BNI is lager dan de BBP.
Absolute en relatieve waarden.
Absoluut: de ‘waarden’
Relatief: de verhouding; nut= de verschillen in ontwikkeling tussen bijv. 2 landen of 2 groepen
goederen analyseren.
Relatief: nieuw – oud / nieuw x 100
Waarde bedragen > nominaal
Hoeveelheden > reëel
Nominale : waarde / omzet / lonen / rente die je betaalt of ontvangt bij de bank
Prijsverandering: Inflatie / deflatie
% Nominale verandering
% prijsverandering -
% Reële verandering (hoeveelheidsverandering, hoeveel kan je meer of minder kopen)
• Voor productie:
Bruto BP- afschrijvingen = Netto BP
• Voor lonen:
Loonkosten
Werkgeverslasten -
Bruto loon (cao)
Loonbelasting en werknemerslasten –
Nettoloon
Loonkosten betaald de werkgever
WIG Is het verschil nettoloon en loonkosten. DE wig bepaalt je concurrentiepositie
Omgevingsfactoren:
Directe omgeving en indirecte omgeving:
Kan ik hier invloed op uitoefenen ?
Ja ? Dan praat je over directe omgeving.
Beperkt ? dan praat je over indirecte omgeving.
Kan je invloed uit oefenen op de macro omgeving ?
Nee.
Bijvoorbeeld: Olie markt (wereldwijd), valuta (wereldwijd).
Invloed op concurrenten uitoefenen -> beperkt, prijs.
Bankwezen -> indirect.
,Productie & toegevoegde waarde
Bedrijfskolom > keter van productie, verkoop/inkoop,verdereproductie,/verkoop/inkoop enz.
A
B
C
D
Omzet (p*q)
Inkoop –
BrutoTW marktprijs
Afschrijvingen -
NettoTW marktprijs
-(Indirectebelasting + subsidies)
nettoTW faktorkosten
NettoTW factorkosten kan je het volgende mee betalen
1. Natuur
o Pacht
o Grondstoffen
o Huur
2. Kapitaal
o Rente/interest
3. Arbeid
o loon
4. Ondernemer
o Winst
Oefenen met opdrachten
Loonsom/nettoTW factorkosten = AIQ
Is je loonsom hoog dan heb je veel kosten is dus ongustig
Hoge AIQ is ongunstig.
Hoge AIQ Lage AIQ
Weinig winstinkomen Winstinkomen ↑
Investeringen ↓ Investeringen ↑
AP korte termijn blijft gelijk Arbeidsproductiviteit ↑
AP langere termijn ↓ (groei potentieel verslechtert) Loonkosten p.e.p ↓
AIQ ↓
Bruto , netto: verschil? Afschrijvingen.
Marktprijzen , factorkosten: verschil?
, BBP = Productie binnen je landsgrenzen (redeneren over het land waar het om gaat)
BBP = om de economische groei te meten.
BNI = Bruto nationale inkomen
BNI = het meten van de koopkracht van je eigen inkomen en bedrijven die vandaar komen
Als je in china gaat werken dan is het BNI van NL want je hebt een NL Paspoort.
Inkomens niet ingezetene: buitenlander die in nl komt werken.
BBP
Inkomens eigen ingezetene +
Inkomens Niet ingezetene -
BNI
BBP = -4,1%
BNI = -2,2%
Inkomens ingezeten is toegenomen, want het BNI is lager dan de BBP.
Absolute en relatieve waarden.
Absoluut: de ‘waarden’
Relatief: de verhouding; nut= de verschillen in ontwikkeling tussen bijv. 2 landen of 2 groepen
goederen analyseren.
Relatief: nieuw – oud / nieuw x 100
Waarde bedragen > nominaal
Hoeveelheden > reëel
Nominale : waarde / omzet / lonen / rente die je betaalt of ontvangt bij de bank
Prijsverandering: Inflatie / deflatie
% Nominale verandering
% prijsverandering -
% Reële verandering (hoeveelheidsverandering, hoeveel kan je meer of minder kopen)
• Voor productie:
Bruto BP- afschrijvingen = Netto BP
• Voor lonen:
Loonkosten
Werkgeverslasten -
Bruto loon (cao)
Loonbelasting en werknemerslasten –
Nettoloon
Loonkosten betaald de werkgever
WIG Is het verschil nettoloon en loonkosten. DE wig bepaalt je concurrentiepositie