1. alliteratie - beginrijm , riep ons roekelozen
2. assonantie - klinkerrijm , honderd klokken doen londen bonzen
3. eindrijm - gaan ontstaan
- gepaard rijm = aabb
- gekruist rijm = abab
- omarmend rijm = abba
- gebroken rijm = abcb
- kettingrijm = aba,bcb
● jambe = daling heffing , een nieuwe lente
● trochee = heffing daling , jantje zag eens
metrum is afwisseling van heffing en daling met verschillende versvoet antimetrie is
afwijking van metrum om effect te creëren
versregel is alle woorden op 1 regel, enjambement zin die doorgaat op volgende
regel. strofe samenhangende versregels verschillende:
- 2 vr = distichon
- 3 vr = terzine
- 4 vr = kwatrijn
- 6 vr = sextet
- 8 vr = octaaf
● kwatrijn = 4r - 2 eindrijmen - levenswijsheid
● sonnet = 14 r - strofen 1,2 octaaf - wending - strofen 3,4 sextet
● rondeel = 8 r - 2 eindrijm , regel 1 herhalen in 4 en 7
● ballade = lang verhalend - dezelfde rijm
● acrostichon = beginletters samen een naam
● limerick = 5 r - grappig - metrum
● haiku = 3 r: 1e 5 lettergrepen - 2de 7 lg- 3de 5 lg
● aforisme = diepzinnige boodschap in 1 zin
1. vergelijking = je noemt beeld en object - met & zonder voegwoord – een schat
van een kind
2. metafoor = onuitgesproken vergelijking
– ik kreeg een rode biet
3. metonym = noemt een deel maar bedoeld het geheel
– ik at drie borden
fabel= verhaal in chronologische volgorde
sujet = manier waarop de fabel in de tekst staat