Aus dem Leben eines Taugenichts.
Romantisch drama, Roman, chronologisch geschreven door Joseph F von Eichendorff in
1826. Hij is een Duitse schrijver en dichter.
In dit boek wordt veel natuur en gevoel beschreven en is er een duidelijke scheiding tussen
rijk en arm, wat een kenmerk. is van de periode ‘Romantiek”.
Het heeft een gesloten – en happy- einde door het huwelijk van T met Aurelie, als T. er
uiteindelijk achterkomt dat Aurelie niet van adel- maar geadopteerd is.
Dit is ook het keerpunt in het verhaal omdat ze dan toch kunnen trouwen omdat er geen
standsverschil meer is.
Het verhaal begint in het huis van T. dan op weg naar Wenen, dan op het kasteel in Wenen,
dan op weg naar Italie en op het kasteel van de oude vrouw, dan in Rome en in Praag om
weer terug te keren in Wenen.
Het gaat over Taugennichts (=nietsnut). Zo noemt zijn vader hem omdat hij niets “nuttigs”
doet. In het voorjaar stuurt zijn vader, een molenaar (= Müller) hem weg om zijn eigen brood
te verdienen. T. wil de wereld ontdekken en gaat op zoek naar geluk. Hij gaat op reis en
neemt alleen zijn viool ( Geige ) mee en laat zich leiden door het ‘lot’ (= Schicksal .
Onderweg verdient hij de kost met viool spelen en zingen, zo ontmoet hij ook twee
jonkvrouwen die hem in hun koets meenemen naar Wenen. Hij mag bij hen op het kasteel
als tuinman werken en de jongste jonkvrouw zingt veel en hij wordt verliefd op haar. Het
werken als Tuinier (Gärtner) doet hij niet zo goed, hij dagdroomt meer dan hij werkt ( Er
hängt seinen Tagträumen nach). Iedere dag laat hij een boeket ( Blumenstrauss) achter voor
Aurelie. Dan wordt hij zomaar bevordert tot douaneambtenaar ( Zöllner ) en dan ziet hij
Aurelie met een jonte graaf ( Jungen Grafen)
Hij maakt twee denkfouten:
1. Hij denkt dat zij de gravin van het kasteel is, wat later fout blijkt te zijn want ze is de nicht
van de portier.
2. Hij neemt aan dat de jonkvrouw met een officier getrouwd ( Ehefrau des Grafen) is en
daarom vertrekt hij heel verdrietig (Traurigkeit).
Hij verblijft in een Dorp waar hij met zijn vioolspel (Geigenspiel) het hele dorp
( Dorfgesellschaft zum Tanzen) aan het dansen krijgt. Gedurende de nacht wordt hij door
twee gewapende ruiters ( bewaffneten Reitern) gedwongen hen naar een buitenwijk (Vorort )
vlakbij de grens met Italie te begeleiden. ( Bei die Grenze zu Italie). Hij neemt aan dat het
twee mannen zijn en dat ze overvallers zijn ( Räuber).
Dan herkennen de ruiters T. als de tuinman/douanebeambte van het kasteel van Wenen. Ze
zeggen schilders te zijn (= Mahlers), Leonhard en Guido. De drie reizen per postkoets naar
Italie, waarbij de schilders de ramen van de postkoets bedekken ( die Fenster verhüllen) en
niet uit de koets gaan ( Die Postkutsche nicht verlassen). T. zijn taak is het eten en drinken
op te halen en hij zit naast de menner op de koetsiersbox ( Neben die Postkutscher auf dem
Kutscherbock) en vermoed niets.
Bij een herberg (Gasthof) zien ze een gebochelde man ( Buckligen Männchen) en de
volgende ochtend zijn de schilders verdwenen. T vind wel hun uitpuilende portomonnee
( Prall gefüllte Geldbörse) en het rijtuig is er ook nog dus hij gaat verder op weg naar Italie.
Het rijtuig stopt bij een kasteel waarbij het lijkt dat men hem verwacht. Een tijd lang geniet hij
van zijn verblijf op het kasteel waarbij iedereen hem met respect behandeld. Hij wordt
verward met “schilder Guido” (die eigenlijk een adellijke vrouw is die Flora heet en de
vriendin is van de jonkvrouw Aurelie waar hij verliefd op is). Na een tijd ontvangt hij ( als
Flora/ Guido) een brief van Aurelie, het is een brief die bedoeld is voor Flora en is een
Romantisch drama, Roman, chronologisch geschreven door Joseph F von Eichendorff in
1826. Hij is een Duitse schrijver en dichter.
In dit boek wordt veel natuur en gevoel beschreven en is er een duidelijke scheiding tussen
rijk en arm, wat een kenmerk. is van de periode ‘Romantiek”.
Het heeft een gesloten – en happy- einde door het huwelijk van T met Aurelie, als T. er
uiteindelijk achterkomt dat Aurelie niet van adel- maar geadopteerd is.
Dit is ook het keerpunt in het verhaal omdat ze dan toch kunnen trouwen omdat er geen
standsverschil meer is.
Het verhaal begint in het huis van T. dan op weg naar Wenen, dan op het kasteel in Wenen,
dan op weg naar Italie en op het kasteel van de oude vrouw, dan in Rome en in Praag om
weer terug te keren in Wenen.
Het gaat over Taugennichts (=nietsnut). Zo noemt zijn vader hem omdat hij niets “nuttigs”
doet. In het voorjaar stuurt zijn vader, een molenaar (= Müller) hem weg om zijn eigen brood
te verdienen. T. wil de wereld ontdekken en gaat op zoek naar geluk. Hij gaat op reis en
neemt alleen zijn viool ( Geige ) mee en laat zich leiden door het ‘lot’ (= Schicksal .
Onderweg verdient hij de kost met viool spelen en zingen, zo ontmoet hij ook twee
jonkvrouwen die hem in hun koets meenemen naar Wenen. Hij mag bij hen op het kasteel
als tuinman werken en de jongste jonkvrouw zingt veel en hij wordt verliefd op haar. Het
werken als Tuinier (Gärtner) doet hij niet zo goed, hij dagdroomt meer dan hij werkt ( Er
hängt seinen Tagträumen nach). Iedere dag laat hij een boeket ( Blumenstrauss) achter voor
Aurelie. Dan wordt hij zomaar bevordert tot douaneambtenaar ( Zöllner ) en dan ziet hij
Aurelie met een jonte graaf ( Jungen Grafen)
Hij maakt twee denkfouten:
1. Hij denkt dat zij de gravin van het kasteel is, wat later fout blijkt te zijn want ze is de nicht
van de portier.
2. Hij neemt aan dat de jonkvrouw met een officier getrouwd ( Ehefrau des Grafen) is en
daarom vertrekt hij heel verdrietig (Traurigkeit).
Hij verblijft in een Dorp waar hij met zijn vioolspel (Geigenspiel) het hele dorp
( Dorfgesellschaft zum Tanzen) aan het dansen krijgt. Gedurende de nacht wordt hij door
twee gewapende ruiters ( bewaffneten Reitern) gedwongen hen naar een buitenwijk (Vorort )
vlakbij de grens met Italie te begeleiden. ( Bei die Grenze zu Italie). Hij neemt aan dat het
twee mannen zijn en dat ze overvallers zijn ( Räuber).
Dan herkennen de ruiters T. als de tuinman/douanebeambte van het kasteel van Wenen. Ze
zeggen schilders te zijn (= Mahlers), Leonhard en Guido. De drie reizen per postkoets naar
Italie, waarbij de schilders de ramen van de postkoets bedekken ( die Fenster verhüllen) en
niet uit de koets gaan ( Die Postkutsche nicht verlassen). T. zijn taak is het eten en drinken
op te halen en hij zit naast de menner op de koetsiersbox ( Neben die Postkutscher auf dem
Kutscherbock) en vermoed niets.
Bij een herberg (Gasthof) zien ze een gebochelde man ( Buckligen Männchen) en de
volgende ochtend zijn de schilders verdwenen. T vind wel hun uitpuilende portomonnee
( Prall gefüllte Geldbörse) en het rijtuig is er ook nog dus hij gaat verder op weg naar Italie.
Het rijtuig stopt bij een kasteel waarbij het lijkt dat men hem verwacht. Een tijd lang geniet hij
van zijn verblijf op het kasteel waarbij iedereen hem met respect behandeld. Hij wordt
verward met “schilder Guido” (die eigenlijk een adellijke vrouw is die Flora heet en de
vriendin is van de jonkvrouw Aurelie waar hij verliefd op is). Na een tijd ontvangt hij ( als
Flora/ Guido) een brief van Aurelie, het is een brief die bedoeld is voor Flora en is een