Gezamenlijke brief, 15 januari 2024
Geachte heer Vincent Van Peteghem, vice-eersteminister en minister van Financiën
Geachte heer Matthias De Ridder, schepenen van Financiën
Geachte heer Benjamin Dalle, Vlaams minister van Jeugd en Armoedebestrijding
Geachte heer Pierre – Yves Dermagne, vice-eersteminister en minister van Economie
Geachte mevrouw Karine Lalieux, federaal Minister voor Sociale integratie, belast met
Armoedebestrijding,
Naar aanleiding van een recentelijk afgenomen interview met een alleenstaande moeder
over een financieel transitiemoment, deel ik graag belangrijke bevindingen die mogelijk van
waarde kunnen zijn voor uw organisatie. Als gezinswetenschapper ben ik betrokken bij het
welzijn van individuen en wil ik graag bijdragen aan een volledige ondersteuning van hen in
financiële overgangsperiodes.
Het interview richtte zich op de behoeften en uitdagingen tijdens het financiële
transitiemoment van de geïnterviewde moeder, die een diploma van lager secundair
onderwijs bezit en haar carrière heeft doorgebracht als bankbediende en in de justitiële
sector. De scheiding met haar partner dwong haar terug te keren naar het ouderlijk huis met
haar twee kinderen, waardoor de leefsituatie onhoudbaar werd. Haar taalachterstand en
onbekendheid met beschikbare hulpbronnen maakten het moeilijk om passende
ondersteuning te zoeken.
De verstrekte hulp kwam laat op gang, onder andere door de complexiteit van de
echtscheiding en het ontbreken van kennis over beschikbare instanties. Dit resulteerde in
een financiële crisis die moeilijk te overbruggen is. Het gebrek aan tijdige informatie over
relevante instanties en diensten droeg bij aan dit probleem. Dit zie je ook terugkomen in de
volgende quote. Deze kwam van de moeder: ‘van wie, van waar zou ik hulp kunnen of
moeten krijgen, denk niet dat zij mij kunnen helpen hoor’.
Deze casus weerspiegelt bredere problemen, zoals blijkt uit regionale cijfers. In Oost-
Vlaanderen ervaart 79,2% armoede gerelateerd aan arbeidssituaties en 54,6% armoede met
betrekking tot huisvesting. De financiële situatie van Vlaamse gezinnen is eveneens
zorgwekkend, waarbij bijna 15% aangeeft te moeten rondkomen met een maandelijks
inkomen lager dan 2000 euro. Kwetsbare gezinnen, zoals alleenstaande ouders met een lager
opleidingsniveau en een niet EU-herkomst, worden het zwaarst getroffen.
Wanneer we kijken naar het beleid rond armoede zien we volgende passage verschijnen. Het
decreet betreffende de armoedebestrijding van 21 maart 2003 bepaalt, samen met het
uitvoeringsbesluit van 15 mei 2009, hoe de coördinatie en uitvoering van de
armoedebestrijding in Vlaanderen moeten gebeuren. De uitgangspunten van dit decreet
vinden we, zoals eerder beschreven in de nota, terug in de artikels drie en vier. We
vermelden hierbij integraal beide artikels zoals ze in het decreet zijn opgenomen: Art. 3. Het
Vlaamse armoedebestrijdingsbeleid moet de voorwaarden creëren om: 1° de toegang van
elke burger tot de economische, sociale en culturele rechten, vastgelegd in artikel 23 van de
Grondwet, te waarborgen; 2° armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting te
voorkomen, te verminderen en op te lossen.
Geachte heer Vincent Van Peteghem, vice-eersteminister en minister van Financiën
Geachte heer Matthias De Ridder, schepenen van Financiën
Geachte heer Benjamin Dalle, Vlaams minister van Jeugd en Armoedebestrijding
Geachte heer Pierre – Yves Dermagne, vice-eersteminister en minister van Economie
Geachte mevrouw Karine Lalieux, federaal Minister voor Sociale integratie, belast met
Armoedebestrijding,
Naar aanleiding van een recentelijk afgenomen interview met een alleenstaande moeder
over een financieel transitiemoment, deel ik graag belangrijke bevindingen die mogelijk van
waarde kunnen zijn voor uw organisatie. Als gezinswetenschapper ben ik betrokken bij het
welzijn van individuen en wil ik graag bijdragen aan een volledige ondersteuning van hen in
financiële overgangsperiodes.
Het interview richtte zich op de behoeften en uitdagingen tijdens het financiële
transitiemoment van de geïnterviewde moeder, die een diploma van lager secundair
onderwijs bezit en haar carrière heeft doorgebracht als bankbediende en in de justitiële
sector. De scheiding met haar partner dwong haar terug te keren naar het ouderlijk huis met
haar twee kinderen, waardoor de leefsituatie onhoudbaar werd. Haar taalachterstand en
onbekendheid met beschikbare hulpbronnen maakten het moeilijk om passende
ondersteuning te zoeken.
De verstrekte hulp kwam laat op gang, onder andere door de complexiteit van de
echtscheiding en het ontbreken van kennis over beschikbare instanties. Dit resulteerde in
een financiële crisis die moeilijk te overbruggen is. Het gebrek aan tijdige informatie over
relevante instanties en diensten droeg bij aan dit probleem. Dit zie je ook terugkomen in de
volgende quote. Deze kwam van de moeder: ‘van wie, van waar zou ik hulp kunnen of
moeten krijgen, denk niet dat zij mij kunnen helpen hoor’.
Deze casus weerspiegelt bredere problemen, zoals blijkt uit regionale cijfers. In Oost-
Vlaanderen ervaart 79,2% armoede gerelateerd aan arbeidssituaties en 54,6% armoede met
betrekking tot huisvesting. De financiële situatie van Vlaamse gezinnen is eveneens
zorgwekkend, waarbij bijna 15% aangeeft te moeten rondkomen met een maandelijks
inkomen lager dan 2000 euro. Kwetsbare gezinnen, zoals alleenstaande ouders met een lager
opleidingsniveau en een niet EU-herkomst, worden het zwaarst getroffen.
Wanneer we kijken naar het beleid rond armoede zien we volgende passage verschijnen. Het
decreet betreffende de armoedebestrijding van 21 maart 2003 bepaalt, samen met het
uitvoeringsbesluit van 15 mei 2009, hoe de coördinatie en uitvoering van de
armoedebestrijding in Vlaanderen moeten gebeuren. De uitgangspunten van dit decreet
vinden we, zoals eerder beschreven in de nota, terug in de artikels drie en vier. We
vermelden hierbij integraal beide artikels zoals ze in het decreet zijn opgenomen: Art. 3. Het
Vlaamse armoedebestrijdingsbeleid moet de voorwaarden creëren om: 1° de toegang van
elke burger tot de economische, sociale en culturele rechten, vastgelegd in artikel 23 van de
Grondwet, te waarborgen; 2° armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting te
voorkomen, te verminderen en op te lossen.