PARAGRAAF 1
Hormonen: signaalstoffen die je lichaam via bloed naar je cellen vervoert.
Endocriene klieren: klieren die hun producten afgeven aan het inwendige milieu (bloed,
cellen, weefselvloeistof en lymfe). Hormoonklieren zijn hier een voorbeeld van.
Exocrience klieren: klieren die hun producten afgeven aan het uitwendige milieu (huid of
bijvoorbeeld je darmen).
Doelwitorganen: orgaan waarvan de cellen receptoren hebben voor een bepaald hormoon.
De coördinatie van alle processen in je lichaam wordt gedaan in de hypofyse. Deze zit net
onder de hersenen. De hypofyse krijgt informatie vanuit een gebied van de hersenen: de
hypothalamus. Met deze informatie zet de hypofyse andere hormoonklieren aan het werk.
De hypofyse bestaat uit twee delen:
- De neurohypofyse: bevat zenuwweefsel met daarin uitlopers van neuronen uit de
hypothalamus.
- De adenohypofyse: bestaat uit klierweefsel
Deze delen werken bijvoorbeeld samen voor het regelen van de bloeddruk. Als er een te
lage bloeddruk is maken de neuronen in de hypothalamus het neurohormoon ADH aan. Via
de uitlopers van de neuronen komt de ADH in de neurohypofyse die het via uitlopers afgeeft
aan het bloed. De bloedvaten trekken samen en uitscheiding water bij nieren vermindert
dan bloeddrukstijging.
PARAGRAAF 2: reacties op hormonen
Verschillende soorten hormonen:
- Hydrofobe steroïdhormonen, gemaakt uit cholesterol (testosteron), gaan eerst door
de celmembraan en hechten dan aan de receptoren in het grondplasma van de cel.
Daar vormt het hormoon samen met een eiwitreceptor een hormoon-receptor-
complex. Dit complex activeert DNA.
- Tyrosinehormonen, gemaakt van het aminozuur tyrosine, komen bij hun plek via
twee manieren. Soms via de receptoren in het grondplasma en soms via de
receptoren in het celmembraan.
- Peptidehormonen binden zich aan eigen receptoren in het celmembraan. Deze
hormonen bestaan uit tientallen gekoppelde aminozuren.
Signaalstoffen in cellen
Receptoren van adrenaline en peptidehormonen hun vorm verandert wanneer er
hormonen aan koppelen. Aan de binnenkant van de celmembraan koppelt een G-eiwit het
energierijke GTP aan de receptor. Een secundaire boodschapper vormt een verbinding met
het molecuul dat in de cel de actie gaat uitvoeren.
Secundaire boodschappers: kleine moleculen die snel door het grondplasma diffunderen. Ze
kunnen in een cel meerdere doelwitmoleculen hebben. Daardoor kunnen hormonen meer
dan een respons opwekken in een doelwitcel.
Signaalstoffen in weefsels
Bij een wond stimuleert het groeihormoon dieper gelegen cellen van de huid tot deling.
Beschadigde cellen geven stoffen af die hun buurcellen stimuleren om zich te gaan delen.