Middeleeuwen (500-1500)
Één geloof
● West Europa ➡ geen ander geloof dan christendom ➡ werd katholiek
(betekent algemeen) genoemd
● Katholieke kerk geleid door paus in rome ➡ rooms-katholicisme
● Geloofseenheid ➡ nauwelijks maatschappelijke onrust en door sterke banden
tussen staat en rooms-katholieke kerk geen ruime voor andere ideeën dan die
door de kerk werden voorgeschreven
● Geloof stond in dagelijks leven centraal ➡ alles was in de wil van god
● Belangrijk aspect van geloof ➡ overtuiging dat het leven hier en nu op aarde
slechts het voorportaal was van het eeuwige leven dat na de dood zou
beginnen
● Machthebbers maakten daar gebruik van ➡ mensen werden
voorgehouden dat ze hier op aarde op de proef gesteld werden ➡ hoe
meer ze zich schikten in hun aarde lot ➡ hoe groter hun kans om na
dood meteen in hemel te komen ➡ men had weinig reden om tegen
allerlei misstanden in opstand te komen
Duivel
● Grote tegenstander van God ➡ probeerde in verschillende gedaantes de
mens op verkeerde pad te brengen
● Paradijs ➡ Eva verleiden vrucht van verboden boom van kennis van
goed en kwaad te plukken
● Duivel of één van zijn handlangers nam gedaante van mens aan ➡ mismaakt
(bv: staart, horens of één oog)
● Alleen God kon perfecte mens schapen
● Conflict tussen God en duivel ➡ God machtigste
Standenmaatschappij
● Middeleeuwse samenleving ➡ standenmaatschappij
● Eerste stand: geestelijkheid
● Tweede stand: edelen ➡ vonden zichzelf beter dan anderen
➡ keken neer op gewone mensen die moesten werken
voor de kost
● Adel en geestelijkheid nauw met elkaar verweven ➡ veel
hoge geestelijken hadden adellijke achtergrond
● Kwam onder meer doordat alleen oudste zoon
erfgenaam was ➡ andere zoons werden dan
geestelijke ➡ ook van goed leven verzekerd
● Veel adellijke meisjes klooster in als ze niet aan een man kwamen
● Derde stand: boeren ➡ vaak lijfeigenen
● Lijfeigene maakt deel uit van bezit van edelman
, ● Mochten wel gezin stichten en ook eigen stukje grond bebouwen
● Kloosters ook lijfeigenen in bezit ➡ hadden vaak beter leven dan
lijfeigenen van edelen
● Pas aan eind middeleeuwen ➡ opkomst steden ➡ burgerij werd een stand
Leenstelsel
● In middeleeuwen lang leenstelsel (feodalisme)
● Leenheer (de vorst) gaf gebieden en kastelen in leen aan zijn
leenmannen (de ridders), ook wel vazallen genoemd
● Vorst kreeg in ruil belastinginkomsten en zo nodig gewapende steun
● Belangrijkste deel van overeenkomst was de trouw die de leenman aan
zijn leenheer zwoer ➡ tot zijn dood verplicht zijn heer met raad en
daad (consilium et auxilium) bij te staan ➡ ergste wat ridder kon doen
was zijn eed van trouw schenden en de vorst verraden
Hofdagen
● Vorst organiseerde op geregelde tijden een hofdag ➡ alle edelen uit
omgeving kwamen dan bij elkaar om met hun leenheer over allerlei zaken te
overleggen
● Karel de Grote (748-814) had als vorst erg groot rijk ➡ op verschillende
plaatsen in rijk hofdagen georganiseerd
● Vaak gesproken over belastingen (vaak in natura) en conflicten uitgesproken
(in moeilijke gevallen beslist vorst uiteindelijk)
● Hofdagen ook goede gelegenheid om gezamenlijk feest te vieren
Literatuur: middeleeuwen
Symbolen
● Veel symbolen gebruikt op middeleeuwse schilderijen en in middeleeuwse
teksten
● Symbool ➡ kleuren, getallen en dieren
● Bekende voorbeelden van kleuren ➡ blauw en wit:
● Blauw ➡ kleur van adel, maar ook van reinheid en vroomheid
● Wit ➡ kleur van maagdelijkheid, de reinheid en de waarheid
● Getallen ook betekenis:
● Getal 3 ➡ o.a. symbool voor goddelijke volmaaktheid (de Heilige
Drie-eenheid)
● Getal 7 ➡ periode is klaar, afgerond
● Dier als symbool:
● Witte duif ➡ vrede en ook de Heilige Geest wordt op schilderijen
meestal als witte duif weergeven
Één geloof
● West Europa ➡ geen ander geloof dan christendom ➡ werd katholiek
(betekent algemeen) genoemd
● Katholieke kerk geleid door paus in rome ➡ rooms-katholicisme
● Geloofseenheid ➡ nauwelijks maatschappelijke onrust en door sterke banden
tussen staat en rooms-katholieke kerk geen ruime voor andere ideeën dan die
door de kerk werden voorgeschreven
● Geloof stond in dagelijks leven centraal ➡ alles was in de wil van god
● Belangrijk aspect van geloof ➡ overtuiging dat het leven hier en nu op aarde
slechts het voorportaal was van het eeuwige leven dat na de dood zou
beginnen
● Machthebbers maakten daar gebruik van ➡ mensen werden
voorgehouden dat ze hier op aarde op de proef gesteld werden ➡ hoe
meer ze zich schikten in hun aarde lot ➡ hoe groter hun kans om na
dood meteen in hemel te komen ➡ men had weinig reden om tegen
allerlei misstanden in opstand te komen
Duivel
● Grote tegenstander van God ➡ probeerde in verschillende gedaantes de
mens op verkeerde pad te brengen
● Paradijs ➡ Eva verleiden vrucht van verboden boom van kennis van
goed en kwaad te plukken
● Duivel of één van zijn handlangers nam gedaante van mens aan ➡ mismaakt
(bv: staart, horens of één oog)
● Alleen God kon perfecte mens schapen
● Conflict tussen God en duivel ➡ God machtigste
Standenmaatschappij
● Middeleeuwse samenleving ➡ standenmaatschappij
● Eerste stand: geestelijkheid
● Tweede stand: edelen ➡ vonden zichzelf beter dan anderen
➡ keken neer op gewone mensen die moesten werken
voor de kost
● Adel en geestelijkheid nauw met elkaar verweven ➡ veel
hoge geestelijken hadden adellijke achtergrond
● Kwam onder meer doordat alleen oudste zoon
erfgenaam was ➡ andere zoons werden dan
geestelijke ➡ ook van goed leven verzekerd
● Veel adellijke meisjes klooster in als ze niet aan een man kwamen
● Derde stand: boeren ➡ vaak lijfeigenen
● Lijfeigene maakt deel uit van bezit van edelman
, ● Mochten wel gezin stichten en ook eigen stukje grond bebouwen
● Kloosters ook lijfeigenen in bezit ➡ hadden vaak beter leven dan
lijfeigenen van edelen
● Pas aan eind middeleeuwen ➡ opkomst steden ➡ burgerij werd een stand
Leenstelsel
● In middeleeuwen lang leenstelsel (feodalisme)
● Leenheer (de vorst) gaf gebieden en kastelen in leen aan zijn
leenmannen (de ridders), ook wel vazallen genoemd
● Vorst kreeg in ruil belastinginkomsten en zo nodig gewapende steun
● Belangrijkste deel van overeenkomst was de trouw die de leenman aan
zijn leenheer zwoer ➡ tot zijn dood verplicht zijn heer met raad en
daad (consilium et auxilium) bij te staan ➡ ergste wat ridder kon doen
was zijn eed van trouw schenden en de vorst verraden
Hofdagen
● Vorst organiseerde op geregelde tijden een hofdag ➡ alle edelen uit
omgeving kwamen dan bij elkaar om met hun leenheer over allerlei zaken te
overleggen
● Karel de Grote (748-814) had als vorst erg groot rijk ➡ op verschillende
plaatsen in rijk hofdagen georganiseerd
● Vaak gesproken over belastingen (vaak in natura) en conflicten uitgesproken
(in moeilijke gevallen beslist vorst uiteindelijk)
● Hofdagen ook goede gelegenheid om gezamenlijk feest te vieren
Literatuur: middeleeuwen
Symbolen
● Veel symbolen gebruikt op middeleeuwse schilderijen en in middeleeuwse
teksten
● Symbool ➡ kleuren, getallen en dieren
● Bekende voorbeelden van kleuren ➡ blauw en wit:
● Blauw ➡ kleur van adel, maar ook van reinheid en vroomheid
● Wit ➡ kleur van maagdelijkheid, de reinheid en de waarheid
● Getallen ook betekenis:
● Getal 3 ➡ o.a. symbool voor goddelijke volmaaktheid (de Heilige
Drie-eenheid)
● Getal 7 ➡ periode is klaar, afgerond
● Dier als symbool:
● Witte duif ➡ vrede en ook de Heilige Geest wordt op schilderijen
meestal als witte duif weergeven