SAMENVATTING FINANCIERING & ZEKERHEID 2017 – 2018
WEEK 1 INLEIDING, FIDUCIAVERBOD EN SYNDICAATSLENINGEN
Asser nrs. 36 – 38
In geval van bezwaring van een aan een naamloze vennootschap toebehorend goed moet
rekening worden gehouden met mogelijke toepassing van de zogenaamde Nachgründung
(art. 2:94c).
De naamloze vennootschap mag niet, met het oog op het nemen of verkrijgen door anderen
van aandelen in haar kapitaal of certicaten daarvan, zekerheid stellen (art. 2:98c). Het
betref hier het verbod op het verlenen van inanciële assistente.
Vestging van hypotheek op een registergoed dat juridisch ten name van een trustee is
gesteld, zal in beginsel slechts na een bijzonder onderzoek mogelijk zijn.
Asser nrs. 39 – 51 Regels betrefenne pann en hypotheek in het algemeen
Een recht van pand of hypotheek kan in beginsel worden gevestgd ten gunste van iedere
natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Een beroep op onbekwaamheid of verlies van beheer en beschikking over het vermogen zal
niet spoedig denkbaar zijn indien uitsluitend het verkrijgen van zekerheid voor een
bestaande schuldverhouding aan de orde is. Niemand wordt immers slechter van het
verkrijgen van meer zekerheden.
In het meest eenvoudige en meest voorkomende geval vestgt de schuldenaar of een derde
een recht van pand of hypotheek ten gunste van de schuldeiser (eenvoudige
zekerheidsverstrekking). De zekerheidsverstrekking speelt zich af tussen twee partjen, de
zekerheidsgever en de zekerheidsnemer.
Bij de inanciering van ondernemingsactviteiten geschiedt steeds vaker de
kredietverschafng door twee of meer banken of inanciële instellingen gezamenlijk. De
inanciering van een onderneming is niet langer in handen van één bank maar geschiedt
door een groep van banken en inanciële instellingen. De inanciering is dan afomstg van
een syndicaat of consortuu. In dergelijke gevallen kan de zekerheidsverstrekking
geschieden door aan de schuldeisers gezamenlijk een recht van pand of hypotheek te
verstrekken (gezauenlijk zekerheidsrecht). Titel 3.7 betrefende gemeenschap is hierop van
toepassing.
Bij een zekerheidsrecht in gezamenlijk verband moeten de zekerheidsgerechtgden (de
inanciële instellingen) het aan hen verschafe recht samen uitoefenen, tenzij bij een
beheersregeling op de voet van art. 3:168 lid 1 anders is overeengekomen. Zo zullen de
inanciers bij tekortkoming van de schuldenaar in beginsel tezamen moeten executeren. Zie
hieromtrent art. 3:170 lid 2.
Op voet van art. 3:168 lid 1 zullen echter vaak nadere afspraken zijn gemaakt. Bijvoorbeeld
dat verzuim van de schuldenaar tegenover één van de inanciers tevens verzuim inhoudt
,Financiering & Zekerheid 2017 – 2018
tegenover de andere(n). In zo’n geval speelt de hier aan de orde gestelde vraag naar de
bevoegdheid tot uitwinning van een individuele inancier niet.
Zekerheidsverstrekking in gemeenschappelijk verband biedt niet de nodige fexibiliteit voor
de gevallen waarin wordt voorzien dat de groep inanciers regelmatg van samenstelling
wisselt. Met het oog hierop vindt in het kader van een gesyndiceerde lening de
zekerheidsverstrekking veelvuldig plaats aan een speciaal daarvoor opgerichte
rechtspersoon (een zogeheten special purpose vehicle), de security trustee.
De security trustee is de houder van het zekerheidsrecht. In geval van verzuim van de
zekerheidsverlener heef de security trustee de bevoegdheid tot uitwinning van het tot
zekerheid strekkende goed over te gaan (art. 3:248 resp. art. 3:268). Insolvente van de
security trustee (ofwel de special purpose vehicle) komt voor rekening en risico van het
syndicaat. Gezien het feit dat de security trustee een speciaal opgerichte rechtspersoon is
heef het weinig tot geen inanciële exposure dus dat risico is niet groot.
Verstrekking van zekerheid aan een special purpose vehicle leidt in beginsel tot een splitsing
tussen de zekerheidsgerechtgde enerzijds en de schuldeisers anderzijds. Het special purpose
vehicle is immers de zekerheidsgerechtgde (pand- en/of hypotheekhouder), terwijl de
respecteve syndicaatsleden de schuldeisers zijn (zij hebben ieder afzonderlijk vorderingen
op de zekerheidsverstrekker). Teneinde een dergelijke splitsing te voorkomen wordt in de
inancieringspraktjk in de regel een vorderingsrecht van het special purpose vehicle op de
kredietnemer gecreëerd ten belope van dat van de gezamenlijke syndicaatsleden (parallelle
schuld).
De wijzen waarop de parallelle schuld wordt gecreëerd lopen uiteen:
- De security trustee verkrijgt als zekerheidsnemer een zelfstandig vorderingsrecht
omdat de kredietnemer verklaart jegens de security trustee een zelfstandige
betalingsverplichtng te hebben, die inhoudelijk overeenstemt met de
vorderingsrechten van de gezamenlijke syndicaatsleden. Of;
- Acteve hoofdelijkheid waarbij ieder van de syndicaatsleden voor elk van de uit de
kredietverstrekking aan de kredietnemer voortvloeiende vorderingen de security
trustee tot schuldeiser in de zin van art. 6:16 benoemt. Of;
- De borgtochtconstructe waarbij de security trustee zich jegens de geldverschafers
borg stelt voor de verplichtngen van de kredietnemer;
o Nadeel hieraan is dat er pas tot uitwinning van het zekerheidsrecht kan
worden overgegaan indien de borg, na te zijn aangesproken door de
geldverschafende syndicaatsleden, aan hen het verschuldigde heef voldaan
(vanuit het oogpunt van inanciering van deze betalingsverplichtng).
Een splitsing tussen zekerheidsgerechtgde en schuldeiser is naar Nederland recht mogelijk
zodat het creëren van een parallelle schuld vanuit dit oogpunt niet noodzakelijk is. Uit art.
3:253, 3:255 en 3:270 wordt weliswaar een verband gelegd tussen zekerheidsgerechtgde en
schuldeiser, docht daaruit valt niet af te leidend at een splitsing tussen zekerheidsrecht en
schuldeiser niet tot de mogelijkheden behoort (m.a.w. de vestging van een zekerheidsrecht
ten behoeve van een vordering die aan een ander dan de zekerheidsnemer toebehoort).
,Financiering & Zekerheid 2017 – 2018
Dit is overigens enigszins een illusie. Denk aan het geval dat het kredietverstrekkende
syndicaat een internatonaal signatuur heef. In een dergelijk geval is gezien het feit dat het
volgens Nederlands recht niet strikt noodzakelijk is toch sterker om de praktjk te volgen en
een parallelle schuld te creëren.
De rechten van pand en hypotheek kunnen ook worden gevestgd voor toekomstge
vorderingen tot voldoening van een geldsom. Vereist is dat de vordering waarvoor het
zekerheidsrecht wordt verleend voldoende bepaalbaar is (art. 3:231). Dit ziet zowel op
absolute als relatef (de rechtsverhouding bestaat al) toekomstge vorderingen. Volgens de
parlementaire geschiedenis is er sprake van voldoende bepaalbaarheid bij een zodanige
aanduiding dat aan de hand daarvan vastgesteld kan worden om welke vordering het gaat
wanneer het op het execute van het tot zekerheid strekkende goed aankomt.
In de bancaire inancieringspraktjk wordt met het oog op de bepaalbaarheid van de
vordering doorgaans een zogeheten boekenclausule overeengekomen, die hierop neerkomt
dat de boekhouding van de kredietverschafer, behoudens tegenbewijs door de
kredietnemer, doorslaggevend is bij de vaststelling van de door het zekerheidsrecht gedekte
vordering(en).
Zekerheidsrechten gevestgd voor een toekomstge vordering komen in de praktjk in
verschillende verschijningsvormen en benamingen voor:
- Kredietzekerheid: een zekerheidsrecht dat is verleend voor al hetgeen de
schuldenaar/zekerheidsgever op grond van een geopende kredietaciliteit in
rekening-courant aan de kredietverlener verschuldigd is of zal worden;
- Bankzekerheid: een zekerheidsrecht dat is gevestgd tot zekerheid voor de
terugbetaling van al hetgeen de schuldenaar op grond van de relate met zijn bank
ten tjde van de vestging van het zekerheidsrecht of nadien aan de bank verschuldigd
is of zal worden;
o In tegenstelling tot de posite van de zekerheidsgerechtgde bij een
kredietzekerheid is bij de bankzekerheid geen sprake van een verplichtng van
de zekerheidsgerechtgde om geld of krediet te verschafen.
Bank- en kredietzekerheden gaan teniet wanneer de zekerheidsgerechtgde niets van zijn
schuldenaar te vorderen heef terwijl de relate tussen schuldeiser en schuldenaar
doorloopt. In de literatuur bestaat verschil van mening of bank- en kredietzekerheden
strekken tot zekerheid van een veelheid van (min of meer) onbepaalde vorderingen dan wel
tot zekerheid van de vordering die resteert na beëindiging van de relate tussen schuldeiser
en schuldenaar of afsluitng van de rekening-courant.
De rechten van pand en hypotheek strekken van rechtswege tevens tot zekerheid voor drie
jaar rente (art. 3:244 en 3:263). De vordering tot het betalen van rente is veelal geen
toekomstge vordering, maar een terstond krachtens de overeenkomst van geldlening
ontstane vordering tot periodieke betaling. De tegenprestate, het ter beschikking stellen
van het leenbedrag, is immers reeds door de uitlener verricht.
, Financiering & Zekerheid 2017 – 2018
Het recht van pand en hypotheek kan ook worden gevestgd voor toekomstge vorderingen
op een rechtspersoon in oprichtng (mits de vordering voldoende bepaalbaar is in de zin van
art. 3:231 lid 2).
Een recht van pand en hypotheek kan ook worden gevestgd voor toekomstge
regresvorderingen (overwaarde-arrangeuenten of wederzijdse zekerhedenregelingen).
Overwaarde-arrangementen vormen een alternatef voor vestging van een tweede pand- of
hypotheekrecht op goederen van de schuldenaar. Zij worden veelal over en weer gemaakt
tussen schuldeisers van dezelfde schuldenaar met een pand- of hypotheekrecht op
verschillende vermogensbestanddelen van deze schuldenaar, teneinde over en weer van een
eventuele overwaarde van elkaars zekerheidsrechten te kunnen proiteren.
Schuldeisers A en B komen onderling overeen dat het executeoverschot (de overwaarde
na uitwinning) door schuldeiser B wordt aangewend ter voldoening van schuldeiser A. gezien
de wederkerigheid van het overwaarde-arrangement wordt er ook wel gesproken van een
wederzijdse zekerhedenregeling. Beide schuldeisers verbinden zich jegens elkaar als borg tot
voldoening van de schuld van de schuldenaar, in casu: in geval A bij zijn verhaalsuitoefening
tekortkomt en B na execute een overschot resteert. Voor het door B aan A uitgekeerde
bedrag (de ‘overwaarde’) verkrijgt B een ‘regresvordering’ op de
schuldenaar/zekerheidsgever.
In faillissement gelden belangrijke beperkingen aan de verhaalsmogelijkheid van uit een
overwaarde-arrangement voortvloeiende regresvorderingen:
- De analoge toepassing van art. 54 Fw zorgt voor een belangrijke beperking van de
mogelijkheid om in het kader van een overwaarde-arrangement vorderingen onder
de dekking van een zekerheidsrecht te brengen;
- Daarnaast is van groot belang op welk moment deze regresvordering is ontstaan en
of deze kan worden geacht voort te vloeien uit een op het moment van
faillietverklaring reeds bestaande rechtsverhouding.
Meer van weten? Zie nr. 50a.
Het recht van pand of hypotheek voor een toekomstge vordering ontstaat op het tjdstp
van vestging van het recht en niet op het tjdstp waarop de gesecureerde vordering
ontstaat. Dit heef als conseeuente dat pand en hypotheek kunnen worden tegengeworpen
aan degene die ná de vestging van het zekerheidsrecht beslag legt op het verbonden goed,
ook als de vordering tot zekerheid waarvan het recht van pand of de hypotheek strekte eerst
na het beslag ontstaat. De aanvankelijk toekomstge vordering van de pand- of
hypotheekhouder moet natuurlijk wel een bestaande vordering zijn op het tjdstp van
uitwinning van het tot zekerheid strekkende goed.
In faillissement geldt voorts dat een toekomstge vordering tot zekerheid waarvan een
recht van pand of hypotheek is gevestgd op het verbonden goed kan worden verhaald, mits
deze vordering – eenmaal ontstaan – voortvloeit uit een voor het faillissement reeds
bestaande rechtsverhouding met de gefailleerde.
Indien de omstandigheden van het geval dit rechtvaardigen zou een beslaglegger met een
beroep op de acto pauliana tegen de zekerheidsgerechtgde kunnen optreden.