Deflatie = aanhoudende daling van het algemene prijsniveau. Het is een negatieve inflatie.
niet goed voor de economie. Griekenland bijvoorbeeld.
Inflatie = algehele stijging van het prijspeil. Het wordt ook wel geldontwaarding genoemd.
Het gevolg is dat je voor hetzelfde geld minder kunt kopen dan voorheen. Het net genoemde
gevolg heet ook wel koopkracht.
- Overheidsinflatie
- Bestedingsinflatie
- Kosteninflatie loonkosten, marge, rente, grondstofkosten
2% is goed. Het stimuleert het aankopen want anders denk je van het wordt hoger dus
laat nu maar uitgeven. Rente laag en dan ga je meer uitgeven
Laagconjunctuur de economie groeit minder dan gemiddeld. Dat komt doordat er
minder wordt besteed. Er is bij laagconjunctuur weinig tot geen inflatie. Het
consumenten/producenten vertrouwen is laag, daardoor durven zij geen geld te lenen. Hoge
werkloosheid.
Als er een inflatie van 1,2 is en de rente op het sparen is 0,35% rente dan wordt je geld
per jaar 1000 minder waard dus daarom kun je beter gaan investeren.
Oorzaken inflatie:
- Meer bestedingen (vraag) en minder productie (aanbod)
- Loonkosten stijgen
- Energie en grondstofkosten stijging
- Stijgende kapitaalkosten
- Overheidsmaatregelen (belastingen, accijzen)
Gevolgen hyperinflatie zeer sterke inflatie. Centrale bank van een land creert grote
hoeveelheden geld die niet in verhouding staan tot de daadwerkelijke economische groei van
dat land: (heeft met corruptie, dictatuur te maken)
- Ruilhandel omdat hetzelfde product veel te duur is om ervoor te betalen.
- (filmpje venezuela)
- Machtpositie aanbieders van schaarste (wordt heel rijk)
- Eisen tot prijscompensatie in de lonen hogere inflatie maar niet in je loon
- Spaargeld wordt dan minder waard door inflatie (je geld wat je gespaard hebt is
minder waard en heb je niks meer aan bij hyperinflatie)
- Schuldenaflossing
- Investeringsrisico
Conjunctuurbeleid
Laagconjunctuur neergaande fase in de economie. Kenmerken: hoge werkloosheid,
geringe economische bedrijvigheid en een voorzichtige bestedingsneiging onder de
consumenten.
Hoogconjunctuur opgaande fase in de conjunctuurbeweging van de economie.
Kenmerken: grote economische bedrijvigheid, geringe werkloosheid en een krachtig
bestedingsneiging onder de consumenten.
, Anti-cyclisch begrotingsbeleid = het dempen van conjunctuur schommeling door de
overheid bij:
- Laagconjunctuur = als het slecht gaat, gaat de overheid veel uitgeven.
Waarom? Zo ontstaat er meer vraag meer productie nodig meer arbeiders
nodig met als einddoel: dat de conjuncturele werkloosheid daalt.
Ook verlaagt de overheid belastingen zodat de consument meer geld overhoud zo
ontstaat er meer vraag meer productie en meer arbeiders. De werkloosheid daalt.
De overheid bouwt op deze manier wel een schuld op, omdat de inkomsten van de
overheid dalen (de belastingen gaan tenslotte omlaag) en de uitgaven stijgen
(overheidsbestedingen omhoog)
- Hoogconjunctuur = de overheid gaat minder investeren en verhoogt de belastingen.
Zodat de consumenten minder inkomen overhouden, daardoor ontstaat er minder
vraag, de overbesteding neemt af en de bestedingsinflatie daalt.
de overheid geeft in deze periode minder uit en ontvangt meer. Hiermee wordt de
schuld (tijdens de laagconjunctuur opgebouwd) afgelost.
Welke invloed heeft inflatie op het internationaal zaken doen?
- Kosten van groeien
Macro economie en bedrijfswinst
Wisselkoers:
Lage euro t.o.v. de dollar, wat is het effect op de import en export? (shell, unilever,
Heineken heel belangrijk hiervoor)
Opkomende markten
China, India, Indonesië, Brazilië, Mexico