Oefententamen methoden van kwalitatief onderzoek:
1. Wat kan het onderwerp voor onderzoek zijn in een discoursanalyse?
Geef het beste antwoord:
A. De talige inhoud van media zoals kranten, tijdschriften en
televisieprogramma’s
B. Natuurlijke conversaties die opgenomen zijn met behulp van een
videocamera
C. De verslagen van de gesprekken die in een focusgroep naar voren
komen
D. Alle communicatie zoals genoemd bij a, b en c
2. Welke term wordt er gebruikt voor een interview waarbij je respondenten
vraagt om te praten over een specifieke gebeurtenis/tijd in hun leven?
Geef het beste antwoord:
A. Retrospective interview
B. Life story interview
C. Oral history interview
D. Alle genoemde termen kunnen hiervoor gebruikt worden
3. Welke uitspraak over discours is niet juist?
A. Mensen kunnen, afhankelijk van b.v. de context, verschillende
discoursen gebruiken om over één en hetzelfde onderwerp te praten
B. Een discours wordt het beste zichtbaar in één op één interviews.
C. Een discours kan een rol spelen bij de machtsverhoudingen binnen
een maatschappij
D. Een discours kan in de loop van tijd veranderen
4. Wat zijn essentiële overeenkomsten tussen kwalitatief en kwantitatief
onderzoek?
A. Ze hebben beide als doel om kennis te vergaren en gebruiken
daarvoor empirische gegevens
B. Ze hebben beide als doel het gedrag van mensen te beschrijven en
observeren daarvoor mensen
C. Ze hebben beide als doel om hypothesen te toetsen en bestuderen
daarvoor mensen
D. Ze hebben beide als doel om uitspraken te doen over grote groepen
mensen en streven daarom naar goede steekproeven
5. Kwalitatief onderzoek kent een aantal belangrijke wetenschapsfilosofische
assumpties. De inductieve benadering is een van deze
wetenschapsfilosofische assumpties. Welke andere assumpties zijn er?
A. Positivisme, realisme
B. Realisme, constructivisme
, C. Interpretivisme, positivisme
D. Constructivisme, interpretivisme
6. Een onderzoeker is geïnteresseerd in ervaringen van ‘sociale binding’ in
een wijk in een grote stad. Er is nog weinig theorie beschikbaar over dit
onderwerp. Om deze reden gaat de onderzoeker een aantal bezoekers van
wijkcentra in de betreffende buurt interviewen. Hij vraagt de respondenten
naar hun ervaringen van sociale binding. De respondenten praten voluit
over hun ervaringen, wat ze moeilijk vinden, waar ze behoefte aan hebben
en hoe ze voor zichzelf dingen kunnen verbeteren. Als alle interviews
afgerond zijn, gaat de onderzoeker de data transcriben, coderen en
interpreteren. Hij ontdekt dat er in feite drie belangrijke kernthema’s
spelen: 1) familiebanden, 2) elkaar kunnen begrijpen en 3) sociale
netwerken. Rondom deze thema’s schrijft hij een artikel.
Op welke manier zijn deze codes gegenereerd?
A. Door middel van inductie
B. Met behulp van analytische inductie
C. Door middel van het tellen van de uitspraken
D. Met behulp van Grounded Theory
7. In conversatie-analyse heb je een zogenaamd ‘’herstelmechanisme’’. Wat
is een voorbeeld van een dergelijk mechanisme?
A. Als er een stilte valt in een gesprek wordt deze getolereerd
B. Als iemand begint met praten voordat de ander uitgesproken is,
stopt de eerste spreker met praten
C. Als iemand een ander uitnodigt wordt een positieve reactie verwacht
D. Als iemand een uitspraak doet kun je die begrijpen door de
gesproken taal daarvoor en daarna te bestuderen
8. In kwalitatieve onderzoeken worden veelal doelgerichte steekproeven
gebruikt. Welk van de onderstaande steekproeven behoort daartoe?
A. Clustersteekproef
B. Sneeuwbal steekproef
C. Trapsgewijze systematische steekproef
D. Alle bovenstaande steekproeven horen hierbij
9. In het artikel Qualitative Research and Family Psychology (2005) spreekt
Gilgun van ‘an invitation to deductive (qualitative) research’. Wat wil zij
hiermee bereiken?
Geef het beste antwoord:
A. Dat kwalitatief onderzoekers meer vooral geoperationaliseerde
begrippen gaan gebruiken
1. Wat kan het onderwerp voor onderzoek zijn in een discoursanalyse?
Geef het beste antwoord:
A. De talige inhoud van media zoals kranten, tijdschriften en
televisieprogramma’s
B. Natuurlijke conversaties die opgenomen zijn met behulp van een
videocamera
C. De verslagen van de gesprekken die in een focusgroep naar voren
komen
D. Alle communicatie zoals genoemd bij a, b en c
2. Welke term wordt er gebruikt voor een interview waarbij je respondenten
vraagt om te praten over een specifieke gebeurtenis/tijd in hun leven?
Geef het beste antwoord:
A. Retrospective interview
B. Life story interview
C. Oral history interview
D. Alle genoemde termen kunnen hiervoor gebruikt worden
3. Welke uitspraak over discours is niet juist?
A. Mensen kunnen, afhankelijk van b.v. de context, verschillende
discoursen gebruiken om over één en hetzelfde onderwerp te praten
B. Een discours wordt het beste zichtbaar in één op één interviews.
C. Een discours kan een rol spelen bij de machtsverhoudingen binnen
een maatschappij
D. Een discours kan in de loop van tijd veranderen
4. Wat zijn essentiële overeenkomsten tussen kwalitatief en kwantitatief
onderzoek?
A. Ze hebben beide als doel om kennis te vergaren en gebruiken
daarvoor empirische gegevens
B. Ze hebben beide als doel het gedrag van mensen te beschrijven en
observeren daarvoor mensen
C. Ze hebben beide als doel om hypothesen te toetsen en bestuderen
daarvoor mensen
D. Ze hebben beide als doel om uitspraken te doen over grote groepen
mensen en streven daarom naar goede steekproeven
5. Kwalitatief onderzoek kent een aantal belangrijke wetenschapsfilosofische
assumpties. De inductieve benadering is een van deze
wetenschapsfilosofische assumpties. Welke andere assumpties zijn er?
A. Positivisme, realisme
B. Realisme, constructivisme
, C. Interpretivisme, positivisme
D. Constructivisme, interpretivisme
6. Een onderzoeker is geïnteresseerd in ervaringen van ‘sociale binding’ in
een wijk in een grote stad. Er is nog weinig theorie beschikbaar over dit
onderwerp. Om deze reden gaat de onderzoeker een aantal bezoekers van
wijkcentra in de betreffende buurt interviewen. Hij vraagt de respondenten
naar hun ervaringen van sociale binding. De respondenten praten voluit
over hun ervaringen, wat ze moeilijk vinden, waar ze behoefte aan hebben
en hoe ze voor zichzelf dingen kunnen verbeteren. Als alle interviews
afgerond zijn, gaat de onderzoeker de data transcriben, coderen en
interpreteren. Hij ontdekt dat er in feite drie belangrijke kernthema’s
spelen: 1) familiebanden, 2) elkaar kunnen begrijpen en 3) sociale
netwerken. Rondom deze thema’s schrijft hij een artikel.
Op welke manier zijn deze codes gegenereerd?
A. Door middel van inductie
B. Met behulp van analytische inductie
C. Door middel van het tellen van de uitspraken
D. Met behulp van Grounded Theory
7. In conversatie-analyse heb je een zogenaamd ‘’herstelmechanisme’’. Wat
is een voorbeeld van een dergelijk mechanisme?
A. Als er een stilte valt in een gesprek wordt deze getolereerd
B. Als iemand begint met praten voordat de ander uitgesproken is,
stopt de eerste spreker met praten
C. Als iemand een ander uitnodigt wordt een positieve reactie verwacht
D. Als iemand een uitspraak doet kun je die begrijpen door de
gesproken taal daarvoor en daarna te bestuderen
8. In kwalitatieve onderzoeken worden veelal doelgerichte steekproeven
gebruikt. Welk van de onderstaande steekproeven behoort daartoe?
A. Clustersteekproef
B. Sneeuwbal steekproef
C. Trapsgewijze systematische steekproef
D. Alle bovenstaande steekproeven horen hierbij
9. In het artikel Qualitative Research and Family Psychology (2005) spreekt
Gilgun van ‘an invitation to deductive (qualitative) research’. Wat wil zij
hiermee bereiken?
Geef het beste antwoord:
A. Dat kwalitatief onderzoekers meer vooral geoperationaliseerde
begrippen gaan gebruiken
