1 Periodisering
Vroege ME (476-1000)
• Eerste bloeiperiode sinds verval vh Romeinse rijk
• Weinig culturele productie
◦In het latijn; vooral filosofische en religieuze teksten
◦In de volkstaal; orale overlevering
• Orale verhaalkunst was erg belangrijk
• Eerste heroplevingen ca. 800; de Karolingische Renaissance
◦Gekenmerkt door:
‣ Heropflakkerinig vd waarden vd klassieke Oudheid
‣ Sterke oriëntatie naar christelijke waarden
◦Karel De Grote
‣ Stimulering vh onderwijs
‣ Invoering vd cultuurpolitiek (wou het oude Rome late herleven, cultureel image creëren
dat bij zijn status paste)
Hoge ME (1100-1250)
• Culturele en sociale ontwikkelingen:
◦Bloeiperiode vh literaire leven (nieuwe genres en thema’s id volkstaal)
◦Opkomst vd stedelijke cultuur (economische heropleving)
• 2 types van literatuur:
◦De troubadours
◦Opkomst van nieuwe steden
Late ME (1300-1500)
• Onder invloed vd eenheidscultuur
• Dante’s werk geldt als culminatiepunt vd middeleeuwse cultuur
• (Vooral in Italiaanse) steden komt er een nieuwe mentaliteit
◦Brug naar de Renaissance
• Afwijkende literatuurvormen
◦Brug naar de Renaissance
• Op tweesprong
◦Christelijke cultuur op z’n hoogtepunt
◦Stedelijke/ burgerlijke cultuur w machtiger
,2 Culturele context vd Middeleeuwse literatuur
• Middeleeuwse eenheidscultuur; alle lagen vd bevolking hebben dezelfde ideologie
◦Goddelijke orde
‣ Bepaalt geloof, kennis (alles in de Bijbel is ‘waar’), sociaal handelen
◦Elementen vd eenheidscultuur:
‣ Overblijfselen vd oude Keltische cultuur
‣ Nieuwe beschavingsvormen (van Germaanse en Slavische bevolkingsgroepen)
‣ Joods-Christelijke levensbeschouwing
‣ Restanten vd antieke cultuur
◦Middeleeuws cultuurpatroon w opgebouwd vanaf de 9e eeuw
‣ De gotische bouwkunst
‣ Scholastieke wijsbegeerte
‣ Ridderidealen
‣ Gemeenschappelijke manier van denken en handelen
◦Habitus
‣ Dante
‣ Panofsky en Bourdieu
• Conformiteit; vanzelfsprekende kennis en gedrag w doorgegeven binnen cultuur/
bevolkingsgroep
‣ Middeleeuwse wereldbeeld fungeert als referentiepunt
, HOOFDSTUK 1: VROEG-MIDDELEEUWSE LITERATUUR
(Enkel de powerpoint kennen, syllabus teveel info)
1 OudGermaanse literatuur (700-1250)
Datering
• Mondelinge/ orale overgave v heldenverhalen tussen 700-1250
◦Voorgedragen door militaire dichters (skopen/ skalden)
◦Weinig overblijfselen dus moeilijk te reconstrueren
◦Beïnvloedt door het christendom
• Modernere heldenverhalen id Hoge-Middeleeuwen
Belang
• Illustreert de niet-Christelijke Germaanse cultuur
Beeldfragment
• Angelsaksen in de 7e eeuw (in de stabiele periode, ze waren aan de macht)
• Macht doorgegeven van ouder op zoon (beïnvloedt door het Christendom)
• Spindokters; mensen die het imago van de partij betalen
◦Dit is wat oude verhalen vertellers moesten doen (ten voordele van élite en hun voorouders)
Stilistische kenmerken
• Verhalen op eenvoudige rijmen
• Latere/ schriftelijke versies hebben een verfijndere stijl
• Mnemotechnische hulpmiddelen; woorden om het geheugen te steunen, adempauze etc.
Inhoudelijke kenmerken
• Heldenverhalen met een vast narratief schema
• Periode van volksverhuizingen; gaat vaak over fundamentele gebeurtenissen ih leven (is hier de
verovering van het Westen)
• Legitimeren vh gezag vd vorst; aanbidden vd militaire klasse (zie voorbeeld ppt)
• Christelijke elementen; maar pas op dingen kunnen weggelaten of toegevoegd zijn
Plotkenmerken
• Volksverhalen, vaak werken met helden (bijzondere figuren met hogere roeping)
◦Vecht tegen het kwade, held sterft voor het goede
• Complex geheel van verhaallijnen
• Allusies op stammentwisten en ruzies
• Lijkt op de huidige soaps